< Mattheüs 24 >
1 En Jezus ging uit en vertrok van den tempel; en Zijn discipelen kwamen bij Hem, om Hem de gebouwen des tempels te tonen.
ᏥᏌᏃ ᎤᏄᎪᏨᎩ ᏗᎦᎳᏫᎢᏍᏗᏱ ᎤᏓᏅᏒᎩ, ᎬᏩᏍᏓᏩᏗᏙᎯᏃ ᎬᏩᎷᏤᎸ ᎬᏩᏃᏁᎸᎩ ᏂᏚᏍᏛ ᏓᏓᏁᎸ ᎤᏛᎾᏗᎦᎳᏫᎢᏍᏗᏱ.
2 En Jezus zeide tot hen: Ziet gij niet al deze dingen? Voorwaar zeg Ik: Hier zal niet een steen op den anderen steen gelaten worden, die niet afgebroken zal worden.
ᏥᏌᏃ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎸᎩ; ᏝᏍᎪ ᏂᎦᏛ ᎯᎠ ᏱᏗᏥᎪᏩᏘᎭ? ᎤᏙᎯᏳᎯᏯ ᎯᎠ ᏂᏨᏪᏎᎭ; ᎥᏝ ᏌᏉᎤᏅ ᏅᏯ ᎠᏂ ᏱᏚᏓᏌᏝᎮᏍᏗ ᎾᏍᎩ ᏂᎪᎲᏔᏅᎾ ᏱᎨᏎᏍᏗ.
3 En als Hij op den Olijfberg gezeten was, gingen de discipelen tot Hem alleen, zeggende: Zeg ons, wanneer zullen deze dingen zijn, en welk zal het teken zijn van Uw toekomst, en van de voleinding der wereld? (aiōn )
ᎣᎵᏩᏲᏃ ᎤᏌᎯᎸ ᎤᏬᎸᎢ ᎬᏩᏍᏓᏩᏗᏙᎯ ᎤᏅᏒ ᎨᏒ ᎬᏩᎷᏤᎸᎩ, ᎯᎠ ᏄᏂᏪᏒᎩ; ᏍᎩᏃᎲᏏ ᎯᎳᎪ ᎢᏳ ᎯᎠ ᎾᏍᎩ ᏅᏓᎦᎵᏍᏔᏂ; ᎠᎴ ᎦᏙ ᎤᏍᏗ ᎤᏰᎸᏛ ᎨᏎᏍᏗ ᏣᎷᎯᏍᏗᏱ, ᎠᎴ ᎪᎯ ᎨᏒ ᎤᎵᏍᏆᏗᏍᏗᏱ? (aiōn )
4 En Jezus, antwoordende, zeide tot hen: Ziet toe, dat u niemand verleide.
ᏥᏌᏃ ᎤᏁᏨ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎸᎩ; ᎢᏤᏯᏔᎮᏍᏗ ᏞᏍᏗ ᎩᎶ ᏥᏥᎶᏄᎮᎵ;
5 Want velen zullen komen onder Mijn Naam, zeggende: Ik ben de Christus; en zij zullen velen verleiden.
ᎤᏂᏣᏖᏍᏗᏰᏃ ᎠᏴ ᏓᏆᏙᎥ ᎠᏂᎷᎯᏍᏗᏍᎨᏍᏗ, ᎠᏴ ᎦᎶᏁᏛ, ᎠᎾᏗᏍᎨᏍᏗ; ᎠᎴ ᎤᏂᏣᏓᏍᏗ ᏓᏂᎶᏄᎮᏍᎨᏍᏗ.
6 En gij zult horen van oorlogen, en geruchten van oorlogen; ziet toe, wordt niet verschrikt; want al die dingen moeten geschieden, maar nog is het einde niet.
ᎠᎴ ᎢᏣᏛᎩᏍᎨᏍᏗ ᏓᎿᎭᏩ ᎠᎴ ᎠᏂᏃᎮᎵᏙᎲ ᏓᎿᎭᏯ; ᎢᏤᏯᏔᎮᏍᏗ ᏞᏍᏗ ᎤᏪᎵᎯᏍᏗ ᏱᏂᏣᎵᏍᏓᏁᎴᏍᏗ; ᎾᏍᎩᏰᏃ ᏂᎦᏗᏳ ᎠᏎ ᎢᏳᎵᏍᏙᏗ, ᎠᏎᏃ ᎤᎵᏍᏆᏗᏍᏗᏱ ᎨᏒ ᎠᏏ ᎨᏎᏍᏗ.
7 Want het ene volk zal tegen het andere volk opstaan, en het ene koninkrijk tegen het andere koninkrijk; en er zullen zijn hongersnoden, en pestilentien, en aardbevingen in verscheidene plaatsen.
ᏧᎾᏓᎴᏅᏛᏰᏃ ᏴᏫ ᏙᏛᎾᎴᏂ ᏙᏛᎾᏓᏡᏔᏂ, ᎠᎴ ᎠᏰᎵ ᏚᏃᏢᏩᏗᏒ ᏙᏛᎾᏓᏡᏔᏂ, ᎠᎴ ᏓᎪᏄᎶᏏᏙᎮᏍᏗ, ᎠᎴ ᎥᏳᎩᎯᏳ ᏂᎦᎵᏍᏔᏂᏙᎮᏍᏗ, ᎠᎴ ᎦᏙᎯ ᏓᎵᏖᎸᏂᏙᎮᏍᏗ.
8 Doch al die dingen zijn maar een beginsel der smarten.
ᎾᏍᎩ ᎯᎠ ᏂᎦᏛ ᎠᎴᏂᏍᎬ ᎨᏒ ᎠᎩᎵᏯ ᎨᏒᎢ.
9 Alsdan zullen zij u overleveren in verdrukking, en zullen u doden, en gij zult gehaat worden van alle volken, om Mijns Naams wil.
ᎿᎭᏉᏃ ᏂᎯ ᏫᏙᏓᎨᏥᏲᏏ ᎢᏥᎩᎵᏲᎢᏍᏗᏱ, ᎠᎴ ᏙᏓᎨᏥᎵ; ᎠᎴ ᏂᎦᏗᏳ ᏄᎾᏓᎴᏒ ᏴᏫ ᎨᏥᏍᎦᎨᏍᏗ ᎠᏴ ᏓᏆᏙᎥ ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᏍᎨᏍᏗ.
10 En dan zullen er velen geergerd worden, en zullen elkander overleveren, en elkander haten.
ᎿᎭᏉᏃ ᎤᏂᏣᏖᏍᏗ ᏚᏃᏕᎯᎮᏍᏗ, ᎠᎴ ᏓᎾᏓᏡᏗᏍᎨᏍᏗ ᎠᎴ ᏓᎾᏓᏍᎦᎨᏍᏗ.
11 En vele valse profeten zullen opstaan, en zullen er velen verleiden.
ᎠᎴ ᎤᏂᏣᏖᏍᏗ ᎤᎾᏠᎾᏍᏗ ᎠᎾᏙᎴᎰᏍᎩ ᎠᏂᎾᏄᎪᎨᏍᏗ, ᎠᎴ ᎤᏂᏣᏖᏍᏗ ᏓᏂᎶᏄᎮᏍᎨᏍᏗ.
12 En omdat de ongerechtigheid vermenigvuldigd zal worden, zo zal de liefde van velen verkouden.
ᎠᎴ ᎤᏣᏛ ᎠᏍᎦᏅᎢᏍᏗ ᎨᏒ ᎡᎲ ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᎤᏂᏣᏖᏍᏗ ᎠᏓᎨᏳᏗ ᎨᏒ ᎤᏁᎲ ᏛᏴᏜᏓᏗ.
13 Maar wie volharden zal tot het einde, die zal zalig worden.
ᎠᏎᏃ ᎾᏍᎩ Ꮎ ᎬᎵᏍᏆᏗᏍᎩ ᎠᏟᏂᎬᏁᎯ ᎾᏍᎩ ᎠᏥᏍᏕᎸᏗ ᎨᏎᏍᏗ.
14 En dit Evangelie des Koninkrijks zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis allen volken; en dan zal het einde komen.
ᎯᎠᏃ ᎾᏍᎩ ᎣᏍᏛ ᎧᏃᎮᏛ ᎦᎸᎳᏗ ᎤᏤᎵᎪᎯ ᎡᎳᏂᎬ ᎤᎾᎵᏥᏙᏂᏂᏓᏍᏗ ᎨᏎᏍᏗ ᎤᎾᏙᎴᎰᎯᏍᏗᏱ ᎾᏂᎥ ᏧᎾᏓᎴᏅᏛ ᏴᏫ, ᎩᎳᏃ ᎿᎭᏉ ᏛᎵᏍᏆᏗᎵ.
15 Wanneer gij dan zult zien den gruwel der verwoesting, waarvan gesproken is door Daniel, de profeet, staande in de heilige plaats; (die het leest, die merke daarop!)
ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᎿᎭᏉ ᎢᏥᎪᎲᎭ ᎤᏍᎦᎢᏍᏗᏳ ᎬᏃᏌᏛᎯ ᎢᎬᏁᎯ, ᎾᏍᎩ ᏕᏂᎵ ᎠᏙᎴᎰᏍᎩ ᏧᏁᎢᏍᏔᏁᎢ, ᎦᏙᎨᏍᏗ ᎦᎸᏉᏗᏳ ᎨᏒᎢ, ( ᎩᎶ ᎠᎪᎵᏰᏍᎨᏍᏗ ᎪᎵᎨᏍᏗ, )
16 Dat alsdan, die in Judea zijn, vlieden op de bergen;
ᎿᎭᏉ ᏧᏗᏱ ᎠᏂᏂ ᎠᎾᎵᏒᎭ ᏙᏦᏓᎸ ᏩᏂᎶᏒᎭ.
17 Die op het dak is, kome niet af, om iets uit zijn huis weg te nemen;
ᎩᎶᏃ ᎦᏌᎾᎵ ᎤᎩᎴᏍᏗ ᏞᏍᏗ ᏴᏗᎤᏠᎠᏎᏍᏗ ᏳᎩᏐᎴᏍᏗ ᎪᎱᏍᏗ ᎤᎲ ᎦᏁᎸᎢ;
18 En die op den akker is, kere niet weder terug, om zijn klederen weg te nemen.
ᎠᎴ ᎩᎶ ᏠᎨᏏ ᏪᏙᎯ ᏞᏍᏗ ᏴᏗᎤᏨᏎᏍᏗ ᏧᏄᏬ ᏱᏚᏁᏐᎴᏍᏗ.
19 Maar wee de bevruchten, en den zogenden vrouwen in die dagen!
ᎠᎴ ᎤᏲᎢᏳ ᎢᏳᎾᎵᏍᏓᏁᏗ ᏗᏂᏁᎵᏛ ᎠᎴ ᏧᏂᏍᏓᎢ ᎾᎯᏳ ᎨᏒᎢ.
20 Doch bidt, dat uw vlucht niet geschiede des winters, noch op een sabbat.
ᎠᎴ ᎢᏣᏓᏙᎵᏍᏗᏍᎨᏍᏗ ᎢᏥᏔᏲᎯᎮᏍᏗ ᎪᎳ ᎠᎴ ᎤᎾᏙᏓᏆᏍᎬ ᎢᏣᎵᏍᏗᏱ ᏂᎨᏒᎾ ᎢᏳᎵᏍᏙᏗᏱ.
21 Want alsdan zal grote verdrukking wezen, hoedanige niet is geweest van het begin der wereld tot nu toe, en ook niet zijn zal.
ᎾᎯᏳᏰᏃ ᎤᏣᏖᏍᏗ ᎠᎩᎵᏯ, ᎾᏍᎩ ᎢᎦᎢ ᎥᏝ ᎢᎸᎯᏳ ᏱᏄᎵᏍᏔᏃ ᎡᎶᎯ ᏧᏙᏢᏅ ᏅᏓᎬᏩᏓᎴᏅᏛ ᎪᎯ ᎢᏯᏍᏘ, ᎥᏝ ᎠᎴ ᎢᎸᎯᏳ ᎾᏍᎩ ᎢᏳᎵᏍᏙᏗ ᏱᎨᏎᏍᏗ.
22 En zo die dagen niet verkort werden, geen vlees zou behouden worden; maar om der uitverkorenen wil zullen die dagen verkort worden.
ᎠᎴ ᎾᎯᏳ ᎢᎦ ᏂᏓᏍᏆᎳᏅᎾ ᏱᎩ, ᎥᏝ ᎤᏇᏓᎵ ᎦᏰᏥᏍᏕᎸᏗ ᏱᎦᎩ; ᎠᏎᏃ ᎨᎦᏑᏰᏛ ᎨᏒ ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᏍᎨᏍᏗ ᎾᎯᏳ ᎢᎦ ᏗᏍᏆᎶᏗ ᎨᏎᏍᏗ
23 Alsdan, zo iemand tot ulieden zal zeggen: Ziet, hier is de Christus, of daar, gelooft het niet.
ᎾᎯᏳ ᎨᏒ ᎢᏳᏃ ᎩᎶ ᎯᎠ ᏂᏥᏪᏎᎮᏍᏗ, ᎬᏂᏳᏉ ᎠᏂ ᎦᎶᏁᏛ ᎡᏙᎭ; ᎠᎴ ᎠᏂ; ᏞᏍᏗ ᏥᏦᎯᏳᏂ
24 Want er zullen valse christussen en valse profeten opstaan, en zullen grote tekenen en wonderheden doen, alzo dat zij (indien het mogelijk ware) ook de uitverkorenen zouden verleiden.
ᏛᏂᎾᏄᎪᏥᏰᏃ ᎤᎾᏠᎾᏍᏗ ᎦᎶᏁᏛ ᎠᎴ ᎤᎾᏠᎾᏍᏗ ᎠᎾᏙᎴᎰᏍᎩ, ᎠᎴ ᎠᏂᎾᏄᎪᏫᏍᎨᏍᏗ ᎦᎸᏉᏗᏳ ᎤᏰᎸᏛ ᎠᎴ ᎤᏍᏆᏂᎪᏗ; ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᎢᏳᏃ ᏰᎵ ᎢᎬᏩᎵᏍᏙᏗ ᏱᎩ ᏱᏓᏂᎶᏄᎲᎵ ᎾᏍᏉ ᎨᎦᏑᏰᏛ.
25 Ziet, Ik heb het u voorzegd!
ᎬᏂᏳᏉ ᏂᏨᏃᏁᎸ.
26 Zo zij dan tot u zullen zeggen: Ziet, hij is in de woestijn; gaat niet uit; Ziet, hij is in de binnenkameren; gelooft het niet.
ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᎢᏳᏃ ᎯᎠ ᏂᎨᏥᏪᏎᎸᎭ; ᎢᎾᎨ ᎡᏙᎭ; ᏞᏍᏗ ᎾᎿᎭᏫᏥᎶᏒᎩ; ᎬᏂᏳᏉ ᎤᏕᎵᏒ ᎧᏅᏑᎸ ᎠᏯᎠ; ᏞᏍᏗ ᏥᏦᎯᏳᏂ.
27 Want gelijk de bliksem uitgaat van het oosten, en schijnt tot het westen, alzo zal ook de toekomst van den Zoon des mensen wezen.
ᎠᎾᎦᎵᏍᎩᏰᏃ ᏗᎧᎸᎬ ᏨᏗᎦᎾᏄᎪᎪᎢ, ᏭᏕᎵᎬᏃ ᎢᏴᏛ ᏥᏫᏗᎦᎸᏌᏓᏗᏍᎪᎢ, ᎾᏍᎩᏯ ᎾᏍᏉ ᏄᏍᏕᏍᏗ ᏴᏫ ᎤᏪᏥ ᎦᎷᏥᎸᎭ.
28 Want alwaar het dode lichaam zal zijn, daar zullen de arenden vergaderd worden.
ᎢᎸᎯᏢᏰᏃ ᎪᎱᏍᏗ ᎤᎵᏬᏨᎯ ᏥᎦᏃᎢ, ᎾᎿᎭᎠᏬᎭᎵ ᎠᎾᏓᏟᏏᏍᎪᎢ.
29 En terstond na de verdrukking dier dagen, zal de zon verduisterd worden, en de maan zal haar schijnsel niet geven, en de sterren zullen van den hemel vallen, en de krachten der hemelen zullen bewogen worden.
ᎢᎬᏪᏅᏓᏉ ᎣᏂ ᎾᏍᎩ ᎾᎯᏳ ᎠᎩᎵᏯ ᎦᎶᏐᏅᎭ, ᏅᏙ ᎢᎦ ᎡᎯ ᏛᎵᏏᎲᏏ, ᎠᎴ ᏅᏙ ᏒᏃᏱ ᎡᎯ ᎥᏝ ᎢᎦ ᏳᏘᏍᏕᏍᏗ, ᎠᎴ ᏃᏈᏏ ᏛᏂᏅᎪᎠᏏ, ᎠᎴ ᎤᏂᏣᏘ ᎦᎸᎶᎢ ᏣᏂᎧᎳ ᏛᎾᎵᏖᎸᏂ.
30 En alsdan zal in den hemel verschijnen het teken van den Zoon des mensen; en dan zullen al de geslachten der aarde wenen, en zullen den Zoon des mensen zien, komende op de wolken des hemels, met grote kracht en heerlijkheid.
ᎿᎭᏉᏃ ᎦᎸᎶᎢ ᏓᎦᎾᏄᎪᏥ ᏴᏫ ᎤᏪᏥ ᎤᏤᎵ ᎤᏰᎸᏛᎢ, ᎠᎴ ᎿᎭᏉ ᏂᎦᏛ ᏓᏂᎳᏍᏓᎸ ᎡᎶᎯ ᏙᏛᏂᏴᎳᏏ, ᎠᎴ ᏛᏂᎪᎯ ᏴᏫ ᎤᏪᏥ ᏣᎢᏎᏍᏗ ᎤᎶᎩᎸ ᎦᎸᎶᎢ, ᎤᎵᏂᎩᏗᏳ ᎨᏒ ᎠᎴ ᎤᏣᏘ ᎦᎸᏉᏗᏳ ᎨᏒ ᎤᏄᏬᏍᏕᏍᏗ.
31 En Hij zal Zijn engelen uitzenden met een bazuin van groot geluid, en zij zullen Zijn uitverkorenen bijeenvergaderen uit de vier winden, van het ene uiterste der hemelen tot het andere uiterste derzelve.
ᎿᎭᏉᏃ ᏙᏓᎦᏅᏏ ᏧᏅᏏᏓᏍᏗ, ᎠᎴ ᎠᏍᏓᏱᏳ ᏛᏂᏤᎷᎯᏏ, ᎠᎴ ᏙᏛᏂᏟᏌᏂ ᎨᎦᏑᏰᏛ ᏅᎩ ᏂᏙᏗᎦᎶᏍᎬ ᎤᏃᎴ, ᎦᎸᎶ ᎢᏴᏛ ᏫᏚᎵᏍᏘᏂᎸ.
32 En leert van den vijgeboom deze gelijkenis: wanneer zijn tak nu teder wordt, en de bladeren uitspruiten, zo weet gij, dat de zomer nabij is.
Ꭷ, ᎢᏣᏕᎶᏆ ᏓᏟᎶᏍᏛ ᏒᎦᏔᎢᏳᏍᏗ ᏡᎬᎢ; ᎢᏳᏰᏃ ᏚᏩᏂᎦᎸ ᏗᏓᎨ ᏂᏕᎦᎵᏍᏓ, ᎠᎴ ᎩᎳᎢ ᏥᎦᎳᏍᏚᎲᏍᎪᎢ, ᎢᏥᎦᏔᎰ ᎪᎩ ᎾᎥᏂᏳ ᎨᏒᎢ.
33 Alzo ook gijlieden, wanneer gij al deze dingen zult zien, zo weet, dat het nabij is, voor de deur.
ᎾᏍᎩᏯᏍᎩᏂ ᎾᏍᏉ ᏂᎯ, ᎢᏳᏃ ᎿᎭᏉ ᎯᎠ ᎾᏍᎩ ᏧᏓᎴᏅᏛ ᎢᏥᎪᎲᎭ, ᎢᏥᎦᏔᎮᏍᏗ ᎡᏍᎦᏂᏳ ᎨᏒᎢ, ᎦᎶᎯᏍᏗᏱᏉ ᎨᏒᎢ.
34 Voorwaar, Ik zeg u: Dit geslacht zal geenszins voorbijgaan, totdat al deze dingen zullen geschied zijn.
ᎤᏙᎯᏳᎯᏯ ᎯᎠ ᏂᏨᏪᏎᎭ; ᎯᎠ ᎪᎯ ᏣᏁᎭ ᎥᏝ ᏴᏛᏂᎶᏐᏂ, ᎬᏂ ᏂᎦᏛ ᎯᎠ ᏧᏓᎴᏅᏛ ᏂᎦᎵᏍᏔᏅᎭ.
35 De hemel en de aarde zullen voorbijgaan, maar Mijn woorden zullen geenszins voorbijgaan.
ᎦᎸᎶ ᎠᎴ ᎡᎶᎯ ᏙᏓᎦᎶᏐᏂ, ᎠᏴᏍᎩᏂ ᎠᎩᏁᏨᎢ ᎥᏝ ᏴᏓᎦᎶᏐᏂ.
36 Doch van dien dag en die ure weet niemand, ook niet de engelen der hemelen, dan Mijn Vader alleen.
ᎠᏎᏃ ᎾᎯᏳ ᎢᎦ ᎨᏒ ᎠᎴ ᎢᏳᏟᎶᏛ ᎧᎳᏩᏗᏒ ᎥᏝ ᎩᎶ ᏯᎦᏔᎭ, Ꮭ ᎾᏍᏉ ᏗᏂᎧᎿᎭᏩᏗᏙᎯ ᎦᎸᎳᏗ ᎠᏁᎯ, ᎡᏙᏓᏍᎩᏂ ᎤᏩᏒᎯᏳ.
37 En gelijk de dagen van Noach waren, alzo zal ook zijn de toekomst van den Zoon des mensen.
ᎾᏍᎩᏰᏃ ᏥᏄᏍᏕ ᎾᎯᏳ ᏃᏯ ᏤᎮᎢ, ᎾᏍᎩᏯ ᏄᏍᏕᏍᏗ ᏴᏫ ᎤᏪᏥ ᎦᎷᏨᎭ.
38 Want gelijk zij waren in de dagen voor den zondvloed, etende en drinkende, trouwende en ten huwelijk uitgevende, tot den dag toe, in welken Noach in de ark ging;
ᎾᎯᏳᎡᏃ ᎠᏏ ᏂᎦᏃᎱᎩᏍᎬᎾ ᏥᎨᏎᎢ, ᏓᎾᎵᏍᏓᏴᎲᏍᎨᎢ, ᎠᎴ ᏓᎾᏗᏔᏍᎨᎢ, ᎠᎴ ᏓᎾᏕᏒᎲᏍᎨᎢ ᎠᎴ ᏕᎨᏥᏰᎨᎢ, ᎬᏂ ᎾᎯᏳ ᎢᎦ ᏃᏯ ᎤᏣᏅ ᏥᏳᎯ,
39 En bekenden het niet, totdat de zondvloed kwam, en hen allen wegnam; alzo zal ook zijn de toekomst van de Zoon des mensen.
ᎠᎴ ᎾᏁᎵᏍᎬᎾ ᏥᎨᏎᎢ, ᎬᏂ ᎤᏃᎱᎦᏂᎸ, ᎠᎴ ᏂᎦᏛ ᏚᏂᎬᏨ, ᎾᏍᎩᏯᏉᏍᎩᏂ ᎾᏍᏉ ᏄᏍᏕᏍᏗ ᏴᏫ ᎤᏪᏥ ᎦᎷᏨᎭ.
40 Alsdan zullen er twee op den akker zijn, de een zal aangenomen, en de ander zal verlaten worden.
ᎿᎭᏉᏃ ᎠᏂᏔᎵ ᏠᎨᏏ ᎠᏁᏙᎮᏍᏗ, ᎠᏏᏴᏫ ᎠᏥᏯᏅᏗ ᎨᏎᏍᏗ ᏐᎢᏃ ᎠᏥᎧᎯᏯᏍᏗ ᎨᏎᏍᏗ;
41 Er zullen twee vrouwen malen in den molen, de ene zal aangenomen, en de andere zal verlaten worden.
ᎠᏂᏔᎵ ᎠᏂᎨᏴ ᎠᏂᏍᏙᏍᎨᏍᏗ ᎠᏍᏙᏍᎩᏱ, ᎠᏏᏴᏫ ᎠᏥᏯᏅᏗ ᎨᏎᏍᏗ ᏐᎢᏃ ᎠᏥᎧᎯᏯᏍᏗ ᎨᏎᏍᏗ.
42 Waakt dan; want gij weet niet, in welke ure uw Heere komen zal.
ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᎢᏥᏯᏫᏍᎨᏍᏗ, ᎥᏝᏰᏃ ᏱᏥᎦᏔᎭ ᎢᏳᏉ ᎤᎷᎯᏍᏗᏱ ᎢᏣᏤᎵ ᎤᎬᏫᏳᎯ.
43 Maar weet dit, dat zo de heer des huizes geweten had, in welke nachtwake de dief komen zou, hij zou gewaakt hebben, en zou zijn huis niet hebben laten doorgraven.
ᎯᎠᏃ ᎢᏣᏅᏖᏍᏗ, ᎢᏳᏃ ᎠᏍᎦᏯ ᎦᏁᎳ ᏱᎠᎦᏔᎮ ᎢᏳᏉ ᎦᏃᏍᎩᏍᎩ ᎤᎷᎯᏍᏗᏱ, ᏳᏯᏫᏎᎢ, ᎠᎴ ᎥᏝ ᎤᏁᎳᎩ ᏩᎩᏴᏏ ᎦᎵᏦᏕ ᏱᎬᏪᎵᏎᎢ.
44 Daarom, zijt ook gij bereid; want in welke ure gij het niet meent, zal de Zoon des mensen komen.
ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᏂᎯ ᎾᏍᏉ ᎢᏣᏛᏅᎢᏍᏕᏍᏗ, ᏂᏤᎵᏍᎬᎾᏉᏰᏃ ᎨᏒ ᎢᏳ ᏴᏫ ᎤᏪᏥ ᏓᎦᎷᏥ.
45 Wie is dan de getrouwe en voorzichtige dienstknecht, denwelken zijn heer over zijn dienstboden gesteld heeft, om hunlieder hun voedsel te geven ter rechter tijd?
ᎦᎪᎨᏃ ᎠᎦᎵᏯ ᎠᎴ ᎠᏏᎾᏌᏂ ᎠᏥᏅᏏᏓᏍᏗ, ᎾᏍᎩ ᎤᏅᏏᏙᎯ ᏄᎬᏫᏳᏒ ᎢᏳᏩᏁᎸᎯ ᎦᏁᎸ ᏚᏓᏘᎿᎭᎥᎢ, ᎾᏍᎩ ᎤᎾᎵᏍᏓᏴᏗ ᏧᏁᏗᏱ ᎤᎾᎵᏍᏓᏴᏗᏱ ᏂᎦᎵᏍᏔᏂᏒᎢ?
46 Zalig is die dienstknecht, welken zijn heer, komende, zal vinden alzo doende.
ᎣᏏᏳ ᎢᏳᎵᏍᏓᏁᏗ ᎾᏍᎩ Ꮎ ᎠᏥᏅᏏᏓᏍᏗ ᎤᏅᏏᏙᎯ ᎦᎷᏨᎭ ᎤᏩᏛᎲᎭ ᎾᏍᎩ ᎾᏛᏁᎲᎢ.
47 Voorwaar, Ik zeg u, dat hij hem zal zetten over al zijn goederen.
ᎤᏙᎯᏳᎯᏯ ᎯᎠ ᏂᏨᏪᏎᎭ; ᏂᎦᏛ ᎤᎿᎭᎥᎢ ᏛᎦᏘᏗᏍᏔᏂ.
48 Maar zo die kwade dienstknecht in zijn hart zou zeggen: Mijn heer vertoeft te komen;
ᎢᏳᏍᎩᏂᏃ ᎾᏍᎩ Ꮎ ᎤᏁᎫᏥᏛ ᎠᏥᏅᏏᏓᏍᏗ ᎯᎠ ᏂᎦᏪᏍᎨᏍᏗ ᏧᏓᏅᏛᎢ; ᎠᎩᏅᏏᏙᎯ ᎪᎯᏗᎭ ᎤᎷᎯᏍᏗᏱ;
49 En zou beginnen zijn mededienstknechten te slaan, en te eten en te drinken met de dronkaards;
ᎠᎴ ᎠᎴᏂᏍᎨᏍᏗ ᏙᎦᎸᏂᎮᏍᏗ ᎢᏧᎳᎭ ᎨᏥᏅᏏᏓᏍᏗ, ᎠᎴ ᎢᏧᎳᎭ ᎠᎾᎵᏍᏓᏴᎲᏍᎨᏍᏗ ᎠᎴ ᏓᎾᏗᏔᏍᎨᏍᏗ ᏧᏂᏴᏍᏕᏍᎩ,
50 Zo zal de heer van dezen dienstknecht komen ten dage, in welken hij hem niet verwacht, en ter ure, die hij niet weet;
ᎾᏍᎩ ᎠᏥᏅᏏᏓᏍᏗ ᎤᏅᏏᏙᎯ ᏓᎦᎷᏥ ᎾᎯᏳ ᎢᎦ ᎾᏓᎦᏖᏃᎲᎾ ᎨᏒᎢ, ᎠᎴ ᎢᏳ ᏁᎵᏍᎬᎾ ᎨᏒᎢ,
51 En zal hem afscheiden, en zijn deel zetten met de geveinsden; daar zal wening zijn en knersing der tanden.
ᎠᎴ ᏙᏓᏳᎦᎵᏏ, ᎠᎴ ᎤᎾᏠᎾᏍᏗ ᏩᏁᎲ ᏮᏓᏳᏎᎮᎵ; ᎾᎿᎭᏓᏂᏴᎨᏍᏗ ᎠᎴ ᏓᏂᎸᏓᎩᏍᎨᏍᏗ ᏓᏂᏄᏙᎬᎢ.