< Markus 1 >
1 Het begin des Evangelies van JEZUS CHRISTUS, den Zone Gods.
ᎠᏓᎴᏂᏍᎬ ᏱᏍᏛ ᎧᏃᎮᏛ, ᏥᏌ ᎦᎶᏁᏛ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᏪᏥ ᎤᏤᎵᎦ.
2 Gelijk geschreven is in de profeten: Ziet, Ik zend Mijn engel voor Uw aangezicht, die Uw weg voor U heen bereiden zal.
ᎾᏍᎩᏯ ᎯᎠ ᏥᏂᎬᏅ ᏥᎪᏪᎳ ᎠᎾᏙᎴᎰᏍᎩᏱ; ᎬᏂᏳᏉ, ᏥᏅᎵ ᏥᏅᏏᏓᏍᏗ ᏣᎧᏛ ᎢᎬᏱᏗᏢ, ᎾᏍᎩ ᏓᏣᏛᏅᎢᏍᏓᏁᎵ ᏣᎶᎯᏍᏗᏱ ᎢᎬᏱᏗᏢ.
3 De stem des roependen in de woestijn: Bereidt den weg des Heeren, maakt Zijn paden recht.
ᎤᏪᎷᎦ ᎩᎶ ᎢᎾᎨᎢ, ᎯᎠ ᏂᎦᏪᎭ; ᎡᏣᏛᏅᎢᏍᏓᏏ ᏱᎰᏩ ᎤᎶᎯᏍᏗᏱ, ᏚᏅᏅ ᏗᏥᏥᏃᎯᏍᏓ.
4 Johannes was dopende in de woestijn, en predikende den doop der bekering tot vergeving der zonden.
ᏣᏂ ᏓᏓᏬᏍᎨ ᎢᎾᎨᎢ, ᎠᎴ ᎠᎵᏥᏙᎲᏍᎨ ᎧᏃᎮᏍᎨ ᏗᏓᏪᏍᏗ ᎨᏒ ᎦᏁᏟᏴᏍᏗᏱ ᎣᏓᏅᏛ ᎤᎬᏩᎵ ᎾᏍᎩ ᎦᏴᏓᏘᏁᏗᏱ ᎠᏍᎦᏅᏨᎢ.
5 En al het Joodse land ging tot hem uit, en die van Jeruzalem; en werden allen van hem gedoopt in de rivier de Jordaan, belijdende hun zonden.
ᎠᎴ ᏫᎬᏩᎷᏤᎴ ᏂᎬᎾᏛ ᏧᏗᏱ ᎠᎴ ᏥᎷᏏᎵᎻ ᎠᏁᎯ, ᎠᎴ ᏂᎦᏛ ᎾᏍᎩ ᏚᎾᏬᎡ ᏦᏓᏂ ᎤᏪᏴᎢ, ᎤᏂᏍᎦᏅᏨ ᎠᏂᏃᎲᏍᎨᎢ.
6 En Johannes was gekleed met kemelshaar, en met een lederen gordel om zijn lenden, en at sprinkhanen en wilde honig.
ᏣᏂᏃ ᎤᏄᏪ ᎨᎻᎵ ᎤᏍᏗᏰᏅᎯ, ᎦᏃᏥᏃ ᎤᏓᏠᏍᏕᎢ; ᎥᎴᏃ ᎠᎴ ᏩᏚᎵᏏ ᎢᎾᎨ ᎡᎯ ᎠᎵᏍᏓᏴᏗᏍᎨᎢ.
7 En hij predikte, zeggende: Na mij komt, Die sterker is dan ik, Wien ik niet waardig ben, nederbukkende, den riem Zijner schoenen te ontbinden.
ᎠᎵᏥᏙᎲᏍᎨᏃ ᎯᎠ ᏂᎦᏪᏍᎨᎢ; ᎤᏟ ᎤᎵᏂᎩᏗᏳ ᎡᏍᎦᏉ ᎠᏴ ᎣᏂ ᏓᏯᎢ, ᎾᏍᎩ ᏧᎳᏑᎶᎩᎯ ᏓᎧᏁᏌᏛ ᎥᏝ ᏰᎵ ᏱᏂᎪᎢ ᎠᏆᏗᏌᏓᏗᏍᏗᏱ ᎠᎴ ᏗᎩᎧᏁᏴᏗᏱ.
8 Ik heb ulieden wel gedoopt met water, maar Hij zal u dopen met den Heilige Geest.
ᎠᏴ ᎤᏙᎯᏳᎯ ᎠᎹ ᏕᏨᏯᏬᏍᏔᏅ, ᎾᏍᎩᏍᎩᏂ ᎦᎸᏉᏗᏳ ᎠᏓᏅᏙ ᏙᏓᏣᏬᏍᏔᏂ.
9 En het geschiedde in diezelfde dagen, dat Jezus kwam van Nazareth, gelegen in Galilea, en werd van Johannes gedoopt in de Jordaan.
ᎾᎯᏳᏃ ᎯᎠ ᏄᎵᏍᏔᏁᎢ, ᏥᏌ ᎾᏎᎵᏗ ᏧᎶᏎ ᎾᏍᎩ ᎨᎵᎵ ᏥᎦᏚᎭ, ᎠᎴ ᏣᏂ ᎤᏓᏬᎡ ᏦᏓᏂ.
10 En terstond als Hij uit het water opklom, zag Hij de hemelen opengaan, en den Geest, gelijk een duif, op Hem nederdalen.
ᎩᎳᏉᏃ ᎢᏴᏛ ᏧᎿᎭᎷᏒ ᎠᎹᏱ ᏧᏓᏅᏒ, ᎤᎪᎮ ᎦᎸᎶᎢ ᎤᎵᏍᏚᎢᏛ ᎨᏎᎢ, ᎠᎴ ᎠᏓᏅᏙ ᎫᎴᏗᏍᎪᏂᎯ ᎾᏍᎩᏯᎢ, ᏧᏠᎠᏏᏗᏎ ᎾᏍᎩ ᎤᏪᏯᎸᏤᎢ.
11 En er geschiedde een stem uit de hemelen: Gij zijt Mijn geliefde Zoon, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb!
ᎠᎴ ᎯᎠ ᏅᏧᏪᏎ ᎦᎸᎳᏗ, ᏂᎯ ᎬᎨᏳᎢ ᎠᏇᏥ, ᎾᏍᎩ ᎣᏏᏳ ᎬᏰᎸᎢ ᏥᎩ.
12 En terstond dreef Hem de Geest uit in de woestijn.
ᎩᎳᏉᏃ ᎢᏴᏛ ᎠᏓᏅᏙ ᎢᎾᎨ ᏭᏘᏅᏍᏔᏁᎢ.
13 En Hij was aldaar in de woestijn veertig dagen, verzocht van den satan; en was bij de wilde gedierten; en de engelen dienden Hem.
ᎾᎿᎭᏃ ᎢᎾᎨ ᎡᏙᎮ ᏅᎦᏍᎪᎯ ᏧᏒᎯᏛ, ᏎᏓᏂ ᎤᎪᎵᏰᏍᎨᎢ; ᎠᎴ ᎢᎾᎨ ᎡᎿᎭᎢ ᏕᎨᎳᏗᏙᎮᎢ; ᎠᎴ ᏗᏂᎧᎿᎭᏩᏗᏙᎯ ᎬᏩᏍᏕᎸᎯᏙᎮᎢ.
14 En nadat Johannes overgeleverd was, kwam Jezus in Galilea, predikende het Evangelie van het Koninkrijk Gods.
ᏣᏂᏃ ᏗᏓᏍᏚᏗᏱ ᎾᏥᏴᏔᏁᎢ, ᏥᏌ ᎨᎵᎵ ᎤᎷᏤᎢ, ᎠᎵᏥᏙᎲᏍᎨ ᎣᏍᏛ ᎧᏃᎮᏛ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎨᏒ ᎤᎬᏩᎵ,
15 En zeggende: De tijd is vervuld, en het Koninkrijk Gods nabij gekomen; bekeert u, en gelooft het Evangelie.
ᎠᎴ ᎯᎠ ᏂᎦᏪᏍᎨᎢ, ᎿᎭᏉ ᎠᎵᏱᎶᎦ, ᎠᎴ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎨᏒ ᎡᏍᎦᏂᏳ ᏓᏯᎢ; ᏗᏥᏁᏟᏴᎾ ᏕᏣᏓᏅᏛᎢ, ᎠᎴ ᎢᏦᎯᏳᎲᎦ ᎣᏍᏛ ᎧᏃᎮᏛ.
16 En wandelende bij de Galilese zee, zag Hij Simon en Andreas, zijn broeder, werpende het net in de zee (want zij waren vissers);
ᎨᎵᎵᏃ ᎥᏓᎵ ᎤᎶᏗ ᎠᎢᏒᎢ, ᏚᎪᎮ ᏌᏩᏂ ᎠᎴ ᎡᏂᏗ ᎾᏍᎩ ᏗᎾᏓᏅᏟ, ᎥᏓᎵ ᎠᏂᎦᏯᎷᎥᏍᎨᎢ; ᎠᏂᎦᏯᎷᎥᏍᎩᏰᏃ ᎨᏎᎢ.
17 En Jezus zeide tot hen: Volgt Mij na, en Ik zal maken, dat gij vissers der mensen zult worden.
ᏥᏌᏃ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎴᎢ; ᏍᎩᏂᏍᏓᏩᏚᎦ, ᏴᏫᏃ ᏗᏍᏗᎦᏯᎷᎥᏍᎩ ᏅᏓᏍᏛᏴᏁᎵ.
18 En zij, terstond hun netten verlatende, zijn Hem gevolgd.
ᎩᎳᏉᏃ ᎢᏴᏛ ᏚᏂᏲᏎ ᏧᏂᎦᏯᎷᏗ, ᎠᎴ ᎬᏩᏍᏓᏩᏛᏎᎢ.
19 En van daar een weinig voortgegaan zijnde, zag Hij Jakobus, den zoon van Zebedeus, en Johannes, zijn broeder, en dezelven in het schip hun netten vermakende.
ᎾᎿᎭᏃ ᏫᎤᏪᏅ ᎤᏍᏗᎩᏛ, ᏚᎪᎮ ᏥᎻ, ᏤᏈᏗ ᎤᏪᏥ, ᏣᏂᏃ ᎾᏍᎩ ᏗᎾᏓᏅᏟ, ᎾᏍᎩᏃ ᎾᏍᏉ ᎤᎾᏣᎡ ᏥᏳᎯ ᏓᏃᏢᎯᏏᏍᎨ ᏧᏂᎦᏯᎷᏗ.
20 En terstond riep Hij hen; en zij, latende hun vader Zebedeus in het schip, met de huurlingen, zijn Hem nagevolgd.
ᎩᎳᏉᏃ ᎢᏴᏛ ᎾᏍᎩ ᏫᏚᏯᏅᎮᎢ; ᎤᏅᏕᏨᏃ ᎤᏂᏙᏓ ᏤᏈᏗ ᎨᎦᎫᏴᎡᎯ ᏧᏂᏅᏏᏓᏍᏗ ᎢᏧᎳᎭ ᏥᏳᎯ ᎤᎾᏣᎥᎢ, ᎬᏩᏍᏓᏩᏛᏎᎢ.
21 En zij kwamen binnen Kapernaum; en terstond op den sabbatdag in de synagoge gegaan zijnde, leerde Hij.
ᎨᏆᏂᏃ ᏭᏂᏴᎴᎢ; ᎩᎳᏉᏃ ᎢᏴᏛ ᏗᎦᎳᏫᎢᏍᏗᏱ ᏭᏴᎸ ᏚᏕᏲᏁ ᎤᎾᏙᏓᏆᏍᎬ ᎢᎦ.
22 En zij versloegen zich over Zijn leer; want Hij leerde hen, als machthebbende, en niet als de Schriftgeleerden.
ᎤᏂᏍᏆᏂᎪᏎᏃ ᏄᏍᏛ ᏓᏕᏲᎲᏍᎬᎢ, ᏚᏕᏲᏁᏰᏃ ᎤᎵᏂᎩᏛ ᏧᎰ ᎾᏍᎩᏯᎢ, ᎥᏝᏃ ᏗᏃᏪᎵᏍᎩ ᏓᎾᏕᏲᎲᏍᎬ ᎾᏍᎩᏯ ᏱᎨᏎᎢ.
23 En er was in hun synagoge een mens, met een onreinen geest, en hij riep uit,
ᏧᏂᎳᏫᎢᏍᏗᏱᏃ ᎠᏯᎡ ᎠᏍᎦᏯ ᎦᏓᎭ ᎠᏓᏅᏙ ᎤᏯᎢ, ᎠᎴ ᎤᏪᎷᏁ,
24 Zeggende: Laat af, wat hebben wij met U te doen, Gij Jezus Nazarener, zijt Gij gekomen om ons te verderven? Ik ken U, wie Gij zijt, namelijk de Heilige Gods.
ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎢ, ᎣᎦᏁᎳᎩ; ᎦᏙ ᏗᎦᏓᏛᏙᏗ ᏂᎯ, ᏥᏌ, ᎾᏎᎵᏗ ᎮᎯ? ᏥᎪ ᏍᎩᏛᏔᏂᎸ? ᎬᎦᏔᎭ, ᏂᎯ ᎾᏍᎩ ᎨᏒᎢ; ᎾᏍᎩ ᎠᏥᎸᏉᏗ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᏤᎵᎦ.
25 En Jezus bestrafte hem, zeggende: Zwijg stil, en ga uit van hem.
ᏥᏌᏃ ᎤᏍᎦᏤᎢ, ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎢ; ᎡᎳᏪ ᎲᎾ, ᎠᎴ ᎯᏄᎪᎢ.
26 En de onreine geest, hem scheurende, en roepende met een grote stem, ging uit van hem.
ᎦᏓᎭᏃ ᎠᏓᏅᏙ ᎤᎸᏕᏍᏔᏅ, ᎠᎴ ᎠᏍᏓᏯ ᎤᏪᎷᏅ, ᎤᏄᎪᏤᎢ.
27 En zij werden allen verbaasd, zodat zij onder elkander vraagden, zeggende: Wat is dit? Wat nieuwe leer is deze, dat Hij met macht ook den onreine geesten gebiedt, en zij Hem gehoorzaam zijn!
ᏂᎦᏛᏃ ᎤᏂᏍᏆᏂᎪᏎᎢ; ᎠᎴ ᎤᏅᏒ ᎨᏒ ᏚᎾᏓᏛᏛᏁᎢ, ᎯᎠ ᎾᏂᏪᏍᎨᎢ; ᎦᏙ ᎤᏰᎸᏗ ᎯᎠ? ᎦᏙ ᎤᏍᏗ ᎯᎠ ᎢᏤ ᏗᏕᏲᏗ ᎨᏒᎢ? ᎤᎵᏂᎩᏛᏰᏃ ᎤᎲ ᎬᏗ ᏕᎧᏁᏤᎰ ᎠᏂᎦᏓᎭ ᏗᏓᏅᏙ, ᎠᎴ ᎬᏬᎯᏳᎲᏍᎪᎢ.
28 En Zijn gerucht ging terstond uit, in het gehele omliggende land van Galilea.
ᎩᎳᏉᏃ ᎢᏴᏛ ᎾᏍᎩ ᏕᎦᏃᏣᎸ ᏚᏰᎵᏎ ᎨᎵᎵ ᎾᎿᎭᎬᏩᏚᏫᏛ ᎨᏒᎢ.
29 En van stonde aan uit de synagoge gegaan zijnde, kwamen zij in het huis van Simon en Andreas, met Jakobus en Johannes.
ᎩᎳᏉᏃ ᎢᏴᏛ ᏗᎦᎳᏫᎢᏍᏗᏱ ᏧᏂᏄᎪᏨ, ᏌᏩᏂ ᎠᎴ ᎡᏂᏗ ᎠᏂᏁᎸ ᏭᏂᏴᎴᎢ, ᎠᏁᎮ ᏥᎻ ᎠᎴ ᏣᏂ.
30 En Simons vrouws moeder lag met de koorts; en terstond zeiden zij Hem van haar.
ᏌᏩᏂᏃ ᎤᏓᎵᎢ ᎤᏥ ᎦᏅᎨ ᎤᏢᎨ ᎤᏗᎴᎲᏍᎨᎢ; ᎩᎳᏉᏃ ᎢᏴᏛ ᎬᏩᏃᏁᎴᎢ.
31 En Hij, tot haar gaande, vatte haar hand, en richtte haar op; en terstond verliet haar de koorts, en zij diende henlieden.
ᎤᎷᏨᏃ ᎠᎴ ᎤᏬᏯᏁᏒ, ᏚᎴᏔᏁᎢ; ᎤᏗᎴᎲᏍᎬᏃ ᎩᎳᏉ ᎢᏴᏛ ᎤᏗᏩᏎᎢ, ᎠᎴ ᏚᏍᏕᎸᎯᏙᎴᎢ.
32 Als het nu avond geworden was, toen de zon onderging, brachten zij tot Hem allen, die kwalijk gesteld, en van den duivel bezeten waren.
ᎤᏒᏃ ᎿᎭᏉ ᏅᏙ ᏭᏕᎵᏨ, ᏕᎬᏩᏘᏃᎮᎴ ᏂᎦᏛ ᏧᏂᏢᎩ, ᎠᎴ ᎠᏂᏍᎩᎾ ᏗᎬᏩᏂᏯᎢ;
33 En de gehele stad was bijeenvergaderd omtrent de deur.
ᏂᎦᏛᏃ ᎦᏚᎲ ᎠᏁᎯ ᎤᎾᏓᏟᏌᎮ ᎦᎶᎯᏍᏗᏱ.
34 En Hij genas er velen, die door verscheidene ziekten kwalijk gesteld waren; en wierp vele duivelen uit, en liet de duivelen niet toe te spreken, omdat zij Hem kenden.
ᎤᏂᏣᏘᏃ ᏕᎤᏅᏩᏁ ᏧᏂᏢᎩ ᏧᏓᎴᏅᏛ ᎥᏳᎩ ᎤᏁᎯ; ᎠᎴ ᎤᏂᏣᏘ ᎠᏂᏍᎩᎾ ᏚᏄᎪᏫᏎᎢ; ᎠᎴ ᎥᏝ ᏩᏂᏁᎩ ᏱᏕᎵᏎᎮ ᎠᏂᏍᎩᎾ, ᎤᏗᎦᎵᏍᏙᏗᏍᎨ ᎬᏬᎵᎬᎢ.
35 En des morgens vroeg, als het nog diep in den nacht was, opgestaan zijnde, ging Hij uit, en ging henen in een woeste plaats, en bad aldaar.
ᏑᎾᎴᏃ, ᎠᏏ ᎪᎯᏗᏳ ᎬᏩᎩᏨᏗ ᎨᏒ ᎤᏗᏛᎮ ᎤᏄᎪᏤᎢ, ᎠᎴ ᎢᎾᎨ ᏭᎶᏎᎢ, ᎠᎴ ᎾᎿᎭᎤᏓᏙᎵᏍᏔᏁᎢ.
36 En Simon, en die met hem waren, zijn Hem nagevolgd.
ᏌᏩᏂᏃ ᎠᎴ ᎾᏍᎩ ᎠᏁᎯ, ᎬᏩᏍᏓᏩᏛᏎᎢ.
37 En zij Hem gevonden hebbende, zeiden tot Hem: Zij zoeken U allen.
ᏫᎬᏩᏩᏛᎲᏃ, ᎯᎠ ᏂᎬᏩᏪᏎᎴᎢ, ᏂᎦᏛᏉ ᏴᏫ ᎨᏣᏲᏎ.
38 En Hij zeide tot hen: Laat ons in de bijliggende vlekken gaan, opdat Ik ook daar predike; want daartoe ben Ik uitgegaan.
ᎯᎠᏃ ᏂᏚᏪᏎᎴᎢ, ᏗᏐᎢ ᏙᏗᎦᏚᎲ ᏫᏗᎶᎯ, ᎾᎿᎭᎾᏍᏉ ᎦᎵᏥᏙᏂᏙᎸᎭ; ᎾᏍᎩᏰᏃ ᎢᏳᏍᏗ ᎠᎩᎷᏥᎸ.
39 En Hij predikte in hun synagogen, door geheel Galilea, en wierp de duivelen uit.
ᎠᎵᏥᏙᏂᏙᎮᏃ ᏧᏂᎳᏫᎢᏍᏗᏱ ᏂᎬᎾᏛ ᎨᎵᎵ, ᎠᎴ ᎠᏂᏍᎩᎾ ᏕᎦᏄᎪᏫᏍᎨᎢ.
40 En tot Hem kwam een melaatse, biddende Hem, en vallende voor Hem op de knieen, en tot Hem zeggende: Indien Gij wilt, Gij kunt mij reinigen.
ᎠᏓᏰᏍᎩᏃ ᎤᏢᎩ ᎤᎷᏤᎴᎢ, ᎤᏓᏙᎵᏍᏓᏁᎴ ᏚᎵᏂᏆᏅᏁᎴᎢ, ᎠᎴ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎴᎢ, ᎢᏳᏃ ᎣᏏᏳ ᏱᏣᏰᎸᏅ, ᏰᎵᏉ ᏱᏍᎩᏅᎦᎸ.
41 En Jezus, met barmhartigheid innerlijk bewogen zijnde, strekte de hand uit, en raakte hem aan, en zeide tot hem: Ik wil, word gereinigd!
ᏥᏌᏃ, ᎦᏙᎵᎬ ᎤᏙᏯᏅᎯᏕᎢ, ᎠᎴ ᎤᏒᏂᎴᎢ, ᎠᎴ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎴᎢ, ᎣᏏᏳ ᏥᏰᎸᏅ; ᏣᏓᏅᎦᎸᏛ ᎨᏎᏍᏗ.
42 En als Hij dit gezegd had, ging de melaatsheid terstond van hem, en hij werd gereinigd.
ᎤᏁᏨᏉᏃ ᎩᎳᏉ ᎢᏴᏛ ᎠᏓᏰᏍᎩ ᎤᏢᎬ ᎤᎵᏛᏔᏁᎢ, ᎠᎴ ᎤᏓᏅᎦᎸᏛ ᎨᏎᎢ.
43 En als Hij hem strengelijk verboden had, deed Hij hem terstond van Zich gaan;
ᎤᎵᏂᎩᏛᏃ ᎤᏁᏤᎸ, ᎩᎳᏉ ᎢᏴᏛ ᎤᏁᏤᎴ ᎤᏓᏅᏍᏗᏱ;
44 En zeide tot hem: Zie, dat gij niemand iets zegt; maar ga heen en vertoon uzelven den priester, en offer voor uw reiniging, hetgeen Mozes geboden heeft, hun tot een getuigenis.
ᎠᎴ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎴᎢ, ᎮᏯᏔᎮᏍᏗ ᏞᏍᏗ ᎩᎶ ᎪᎱᏍᏗ ᏥᎯᏃᏁᎵ; ᎮᎾᏉᏍᎩᏂ, ᎬᏂᎨᏒ ᏫᏂᏯᏛᏂᏏ ᎠᏥᎸᎨᎶᎯ, ᎠᎴ ᏩᎵᏍᎪᎸᏓ ᏣᏓᏅᎦᎸᎲ ᎤᎬᏩᎵ, ᎾᏍᎩ ᎼᏏ ᎤᏁᏨ ᎠᎵᏍᎪᎸᏙᏗᏱ, ᎾᏍᎩ ᎤᎾᏙᎯᏳᎾᏁᏗᏱ.
45 Maar hij uitgegaan zijnde, begon vele dingen te verkondigen, en dat woord te verbreiden, alzo dat Hij niet meer openbaar in de stad kon komen, maar was buiten in de woeste plaatsen; en zij kwamen tot Hem van alle kanten.
ᎠᏎᏃ ᎤᏄᎪᏨ, ᎤᎴᏅᎮ ᎤᏣᏘ ᏚᏰᎵᎯᏍᏔᏁᎢ, ᎠᎴ ᏚᏃᏣᎳᏁ ᎾᏍᎩ, ᎾᏍᎩᏃ ᎢᏳᏍᏗ ᏥᏌ ᎥᏝ ᎿᎭᏉ ᎬᏂᎨᏒ ᏫᎬᏩᏴᏍᏗ ᏱᎨᏎ ᎦᏚᎲᎢ, ᏙᏱᏗᏢᏉᏍᎩᏂ ᎢᎾᎨ ᏕᎨᏌᏗᏒ ᎡᏙᎮᎢ; ᏂᎬᎾᏛᏉᏃ ᏂᏙᏓᏳᏂᎶᏒᎯ ᎬᏩᎷᏤᎮᎢ.