< Lukas 8 >

1 En het geschiedde daarna, dat Hij reisde van de ene stad en vlek tot de andere, predikende en verkondigende het Evangelie van het Koninkrijk Gods; en de twaalven waren met Hem;
ⲁ̅ⲁⲥϣⲱⲡⲉ ⲇⲉ ⲙⲛⲛⲥⲱⲥ ⲛⲧⲟϥ ⲇⲉ ⲛⲉϥⲙⲟⲟϣⲉ ⲕⲁⲧⲁⲡⲟⲗⲉⲓⲥ ⲁⲩⲱ ⲕⲁⲧⲁϯⲙⲉ ⲉϥⲕⲏⲣⲩⲥⲥⲉ ⲉϥⲉⲩⲁⲅⲅⲉⲗⲓⲍⲉ ⲛⲧⲙⲛⲧⲣⲣⲟ ⲙⲡⲛⲟⲩⲧⲉ ⲉⲣⲉⲡⲙⲛⲧⲥⲛⲟⲟⲩⲥ ⲛⲙⲙⲁϥ
2 En sommige vrouwen, die van boze geesten en krankheden genezen waren, namelijk Maria, genaamd Magdalena, van welke zeven duivelen uitgegaan waren;
ⲃ̅ⲛⲙϩⲉⲛⲕⲉϩⲓⲟⲙⲉ ⲛⲁⲓ ⲉⲛⲧⲁϥⲧⲁⲗϭⲟⲟⲩ ϩⲛ ⲛⲉⲩⲡⲛⲁ ⲙⲡⲟⲛⲏⲣⲟⲛ ⲙⲛ ⲛⲉⲩϣⲱⲛⲉ ⲙⲁⲣⲓⲁ ⲧⲉϣⲁⲩⲙⲟⲩⲧⲉ ⲉⲣⲟⲥ ϫⲉ ⲙⲁⲅⲇⲁⲗⲏⲛⲏ ⲧⲁⲓ ⲉⲛⲧⲁⲥⲁϣϥ ⲛⲇⲁⲓⲙⲱⲛⲓⲟⲛ ⲉⲓ ⲉⲃⲟⲗ ⲛϩⲏⲧⲥ
3 En Johanna, de huisvrouw van Chusas, den rentmeester van Herodes, en Susanna, en vele anderen, die Hem dienden van haar goederen.
ⲅ̅ⲛⲙⲓⲱϩⲁⲛⲛⲁ ⲑⲓⲙⲉ ⲛⲭⲟⲩⲍⲁ ⲡⲉⲡⲓⲧⲣⲟⲡⲟⲥ ⲛϩⲏⲣⲱⲇⲏⲥ ⲛⲙⲥⲟⲩⲥⲁⲛⲛⲁ ⲁⲩⲱ ϩⲉⲛⲕⲟⲟⲩⲉ ⲉⲛⲁϣⲱⲟⲩ ⲛⲁⲓ ⲉⲛⲉⲩⲇⲓⲁⲕⲟⲛⲉⲓ ⲛⲁϥ ⲉⲃⲟⲗ ϩⲛ ⲛⲉⲩϩⲩⲡⲁⲣⲭⲟⲛⲧⲁ
4 Als nu een grote schare bijeenvergaderde, en zij van alle steden tot Hem kwamen, zo zeide Hij door gelijkenis:
ⲇ̅ⲉⲣⲉⲟⲩⲙⲏⲏϣⲉ ⲇⲉ ⲥⲱⲟⲩϩ ⲉⲛⲁϣⲱϥ ⲙⲛ ⲛⲉⲧⲛⲏⲟⲩ ϣⲁⲣⲟϥ ⲕⲁⲧⲁⲡⲟⲗⲉⲓⲥ ⲡⲉϫⲁϥ ⲛⲁⲩ ϩⲓⲧⲛ ⲟⲩⲡⲁⲣⲁⲃⲟⲗⲏ
5 Een zaaier ging uit, om zijn zaad te zaaien; en als hij zaaide, viel het ene bij den weg, en werd vertreden, en de vogelen des hemels aten dat op.
ⲉ̅ϫⲉ ⲁϥⲉⲓ ⲉⲃⲟⲗ ⲛϭⲓ ⲡⲉⲧϫⲟ ⲉⲧϫⲉⲡⲉϥϭⲣⲟϭ ⲁⲩⲱ ϩⲙ ⲡⲧⲣⲉϥϫⲟ ⲁϩⲟⲓⲛⲉ ϩⲉ ϩⲁⲧⲛⲧⲉϩⲓⲏ ⲁⲩϩⲟⲙⲟⲩ ⲁⲛϩⲁⲗⲁⲧⲉ ⲛⲧⲡⲉ ⲟⲩⲟⲙⲟⲩ
6 En het andere viel op een steenrots, en opgewassen zijnde, is het verdord, omdat het geen vochtigheid had.
ⲋ̅ⲁϩⲉⲛⲕⲟⲟⲩⲉ ⲇⲉ ϩⲉ ⲉϫⲛ ⲙⲡⲉⲧⲣⲁ ⲁⲩⲱ ⲛⲧⲉⲣⲟⲩⲣⲱⲧ ⲁⲩϣⲟⲟⲩⲉ ϫⲉ ⲙⲙⲛⲁϭⲃⲉⲥ ϩⲁⲣⲟⲟⲩ
7 En het andere viel in het midden van de doornen, en de doornen mede opwassende, verstikten hetzelve.
ⲍ̅ϩⲉⲛⲕⲟⲟⲩⲉ ⲇⲉ ⲁⲩϩⲉ ⲉⲧⲙⲏⲧⲉ ⲛⲛϣⲟⲛⲧⲉ ⲁⲩⲱ ⲛⲧⲉⲣⲉⲛϣⲟⲛⲧⲉ ⲣⲱⲧ ⲁⲩⲟϭⲧⲟⲩ
8 En het andere viel op de goede aarde, en opgewassen zijnde, bracht het honderdvoudige vrucht voort. Dit zeggende, riep Hij: Wie oren heeft, om te horen, die hore.
ⲏ̅ϩⲉⲛⲕⲟⲟⲩⲉ ⲇⲉ ⲁⲩϩⲉ ⲉϫⲙⲡⲕⲁϩ ⲉⲧⲛⲁⲛⲟⲩϥ ⲁⲩⲱ ⲛⲧⲉⲣⲟⲩⲣⲱⲧ ⲁⲩⲧⲁⲩⲉⲕⲁⲣⲡⲟⲥ ⲉⲃⲟⲗ ⲛϣⲉ ⲛⲕⲱⲃ ⲛⲁⲉⲓ ⲇⲉ ⲉϥϫⲱ ⲙⲙⲟⲟⲩ ⲛⲉϥⲙⲟⲩⲧⲉ ⲡⲉ ϫⲉ ⲡⲉⲧⲉⲩⲛⲧϥⲙⲁⲁϫⲉ ⲙⲙⲁⲩ ⲉⲥⲱⲧⲙ ⲙⲁⲣⲉϥⲥⲱⲧⲙ
9 En Zijn discipelen vraagden Hem, zeggende: Wat mag deze gelijkenis wezen?
ⲑ̅ⲁⲛⲉϥⲙⲁⲑⲏⲧⲏⲥ ⲇⲉ ϫⲛⲟⲩϥ ϫⲉ ⲟⲩ ⲧⲉ ⲧⲉⲓⲡⲁⲣⲁⲃⲟⲗⲏ
10 En Hij zeide: U is het gegeven, de verborgenheden van het Koninkrijk Gods te verstaan; maar tot de anderen spreek Ik in gelijkenissen, opdat zij ziende niet zien, en horende niet verstaan.
ⲓ̅ⲛⲧⲟϥ ⲇⲉ ⲡⲉϫⲁϥ ⲛⲁⲩ ϫⲉ ⲛⲧⲁⲩⲧⲁⲁⲥ ⲛⲏⲧⲛ ⲉⲉⲓⲙⲉ ⲉⲡⲙⲩⲥⲧⲏⲣⲓⲟⲛ ⲛⲧⲙⲛⲧⲣⲣⲟ ⲙⲡⲛⲟⲩⲧⲉ ⲉⲓϣⲁϫⲉ ⲇⲉ ⲛⲙⲡⲕⲉⲥⲉⲉⲡⲉ ϩⲛ ϩⲉⲛⲡⲁⲣⲁⲃⲟⲗⲏ ϫⲉⲕⲁⲥ ⲉⲩⲉⲛⲁⲩ ⲛⲛⲉⲩⲓⲱⲣϩ ⲁⲩⲱ ⲉⲩⲥⲱⲧⲙ ⲛⲛⲉⲩⲓⲙⲉ
11 Dit is nu de gelijkenis: Het zaad is het Woord Gods.
ⲓ̅ⲁ̅ⲧⲁⲓ ⲇⲉ ⲧⲉ ⲧⲡⲁⲣⲁⲃⲟⲗⲏ ⲡⲉϭⲣⲟϭ ⲡⲉ ⲡϣⲁϫⲉ ⲙⲡⲛⲟⲩⲧⲉ
12 En die bij den weg bezaaid worden, zijn dezen, die horen; daarna komt de duivel, en neemt het Woord uit hun hart weg, opdat zij niet zouden geloven, en zalig worden.
ⲓ̅ⲃ̅ⲛⲉⲧϩⲁⲧⲛ ⲧⲉϩⲓⲏ ⲇⲉ ⲛⲉ ⲛⲉⲛⲧⲁⲩⲥⲱⲧⲙ ⲙⲛⲛⲥⲱⲥ ⲉϣⲁⲣⲉ ⲡⲡⲟⲛⲏⲣⲟⲥ ⲉⲓ ⲛϥϥⲓ ⲙⲡϣⲁϫⲉ ⲉⲃⲟⲗ ϩⲙ ⲡⲉⲩϩⲏⲧ ϫⲉ ⲛⲛⲉⲩⲡⲓⲥⲧⲉⲩⲉ ⲛⲥⲉⲟⲩϫⲁⲓ
13 En die op de steenrots bezaaid worden, zijn dezen, die, wanneer zij het gehoord hebben, het Woord met vreugde ontvangen; en dezen hebben geen wortel, die maar voor een tijd geloven, en in den tijd der verzoeking wijken zij af.
ⲓ̅ⲅ̅ⲛⲉⲧϩⲓϫⲛ ⲧⲡⲉⲧⲣⲁ ⲇⲉ ⲛⲉ ⲛⲁⲉⲓ ⲉϣⲁⲩⲥⲱⲧⲙ ⲛⲥⲉϣⲉⲡⲡϣⲁϫⲉ ⲉⲣⲟⲟⲩ ϩⲛ ⲟⲩⲣⲁϣⲉ ⲛⲁⲉⲓ ⲇⲉ ⲙⲙⲛⲧⲟⲩⲛⲟⲩⲛⲉ ⲙⲙⲁⲩ ⲉϣⲁⲩⲡⲓⲥⲧⲉⲩⲉ ⲡⲣⲟⲥⲟⲩⲟⲉⲓϣ ϩⲛ ⲟⲩⲟⲉⲓϣ ⲇⲉ ⲙⲡⲉⲓⲣⲁⲥⲙⲟⲥ ϣⲁⲩⲕⲟⲧⲟⲩ ⲉⲃⲟⲗ
14 En dat in de doornen valt, zijn dezen, die gehoord hebben, en heengaande verstikt worden door de zorgvuldigheden, en rijkdom, en wellusten des levens, en voldragen geen vrucht.
ⲓ̅ⲇ̅ⲛⲉⲛⲧⲁⲩϩⲉ ⲇⲉ ⲉϫⲛ ⲛϣⲟⲛⲧⲉ ⲛⲉ ⲛⲁⲓ ⲉⲧⲥⲱⲧⲙ ⲉⲡϣⲁϫⲉ ⲉⲧⲙⲟⲟϣⲉ ϩⲛ ⲛⲣⲟⲟⲩϣ ⲛⲙ ⲧⲙⲛⲧⲣⲙⲙⲁⲟ ⲛⲙⲛϩⲏⲇⲟⲛⲏ ⲛⲧⲉⲡⲃⲓⲟⲥ ⲉⲩⲱϭⲧ ⲙⲙⲟⲟⲩ ⲁⲩⲱ ⲉⲛⲥⲉϫⲱⲕ ⲉⲃⲟⲗ ⲁⲛ
15 En dat in de goede aarde valt, zijn dezen, die, het Woord gehoord hebbende, hetzelve in een eerlijk en goed hart bewaren, en in volstandigheid vruchten voortbrengen.
ⲓ̅ⲉ̅ⲛⲉⲧϩⲓϫⲙⲡⲕⲁϩ ⲇⲉ ⲉⲧⲛⲁⲛⲟⲩϥ ⲛⲉ ⲛⲁⲓ ⲉⲛⲧⲁⲩⲥⲱⲧⲙ ⲉⲡϣⲁϫⲉ ϩⲛ ⲟⲩϩⲏⲧ ⲉⲛⲁⲛⲟⲩϥ ⲛⲁⲅⲁⲑⲟⲥ ⲁⲩⲁⲙⲁϩⲧⲉ ⲙⲙⲟϥ ⲁⲩϯ ⲕⲁⲣⲡⲟⲥ ϩⲛ ⲟⲩϩⲩⲡⲟⲙⲟⲛⲏ
16 En niemand, die een kaars ontsteekt, bedekt dezelve met een vat, of zet ze onder een bed; maar zet ze op een kandelaar, opdat degenen, die inkomen, het licht zien mogen.
ⲓ̅ⲋ̅ⲙⲉⲣⲉⲗⲁⲁⲩ ϫⲉⲣⲉⲟⲩϩⲏⲃⲥ ⲛϥϩⲟⲃⲥϥ ⲛⲟⲩϩⲛⲁⲁⲩ ⲏ ⲛϥⲕⲁⲁϥ ϩⲁ ⲟⲩϭⲗⲟϭ ⲁⲗⲗⲁ ⲉϣⲁϥⲕⲁⲁϥ ⲉϫⲛ ⲧⲗⲩⲭⲛⲓⲁ ϫⲉ ⲉⲣⲉⲛⲉⲧⲃⲏⲕ ⲉϩⲟⲩⲛ ⲛⲁⲩ ⲉⲡⲟⲩⲟⲉⲓⲛ
17 Want er is niets verborgen, dat niet openbaar zal worden; noch heimelijk, dat niet bekend zal worden, en in het openbaar komen.
ⲓ̅ⲍ̅ⲙⲙⲛⲗⲁⲁⲩ ⲅⲁⲣ ⲉϥϩⲏⲡ ⲉⲛϥⲛⲁⲟⲩⲱⲛϩ ⲉⲃⲟⲗ ⲁⲛ ⲁⲩⲱ ⲙⲙⲛⲗⲁⲁⲩ ⲉϥϩⲟⲃⲥ ⲉⲛⲥⲉⲛⲁⲉⲓⲙⲉ ⲉⲣⲟϥ ⲁⲛ ⲛϥⲉⲓ ⲉⲡⲟⲩⲟⲓⲛ
18 Ziet dan, hoe gij hoort; want zo wie heeft, dien zal gegeven worden; en zo wie niet heeft, ook hetgeen hij meent te hebben, zal van hem genomen worden.
ⲓ̅ⲏ̅ϯϩⲧⲏⲧⲛ ϭⲉ ϫⲉ ⲉⲧⲉⲧⲛⲥⲱⲧⲙ ⲛⲁϣ ⲛϩⲉ ⲡⲉⲧⲉ ⲟⲩⲛⲧⲁϥ ⲅⲁⲣ ⲥⲉⲛⲁϯ ⲛⲁϥ ⲁⲩⲱ ⲡⲉⲧⲉⲙⲛⲧⲁϥ ⲡⲉⲧϥϫⲱ ⲙⲙⲟⲥ ϫⲉ ⲟⲩⲛⲧⲁⲓ ⲥϥ ⲥⲉⲛⲁϥⲓⲧϥ ⲛⲧⲟⲟⲧϥ
19 En Zijn moeder en Zijn broeders kwamen tot Hem, en konden bij Hem niet komen, vanwege de schare.
ⲓ̅ⲑ̅ⲁⲧⲉϥⲙⲁⲁⲩ ⲇⲉ ⲉⲓ ϣⲁⲣⲟϥ ⲙⲛ ⲛⲉϥⲥⲛⲏⲩ ⲙⲡⲟⲩⲉϣϭⲙϭⲟⲙ ⲉⲧⲱⲙⲛⲧ ⲉⲣⲟϥ ⲉⲧⲃⲉ ⲡⲙⲏⲏϣⲉ
20 En Hem werd geboodschapt van enigen, die zeiden: Uw moeder en Uw broeders staan daar buiten, begerende U te zien.
ⲕ̅ⲁⲩϫⲓⲡⲟⲩⲱ ⲇⲉ ⲛⲁϥ ϫⲉ ⲧⲉⲕⲙⲁⲁⲩ ⲙⲛ ⲛⲉⲕⲥⲛⲏⲟⲩ ⲁϩⲉⲣⲁⲧⲟⲩ ϩⲓⲡⲥⲁ ⲃⲃⲟⲗ ⲉⲩⲟⲩⲉϣ ⲛⲁⲩ ⲉⲣⲟⲕ
21 Maar Hij antwoordde en zeide tot hen: Mijn moeder en Mijn broeders zijn dezen, die Gods Woord horen, en datzelve doen.
ⲕ̅ⲁ̅ⲛⲧⲟϥ ⲇⲉ ⲁϥⲟⲩⲱϣⲃ ⲡⲉϫⲁϥ ⲛⲁⲩ ϫⲉ ⲧⲁⲙⲁⲁⲩ ⲙⲛ ⲛⲁⲥⲛⲏⲩ ⲛⲉ ⲛⲁⲓ ⲉⲧⲥⲱⲧⲙ ⲉⲡϣⲁϫⲉ ⲙⲡⲛⲟⲩⲧⲉ ⲉϯⲣⲉ ⲙⲙⲟϥ
22 En het geschiedde in een van die dagen, dat Hij in een schip ging, en Zijn discipelen met Hem; en Hij zeide tot hen: Laat ons overvaren aan de andere zijde van het meer. En zij staken af.
ⲕ̅ⲃ̅ⲁⲥϣⲱⲡⲉ ⲇⲉ ⲛⲟⲩϩⲟⲟⲩ ⲉⲁϥⲧⲁⲗⲉ ⲉⲩϫⲟⲓ ⲙⲛ ⲛⲉϥⲙⲁⲑⲏⲧⲏⲥ ⲡⲉϫⲁϥ ⲛⲁⲩ ϫⲉ ⲙⲁⲣⲟⲛ ⲉⲡⲉⲕⲣⲟ ⲛⲧⲗⲓⲙⲛⲏ ⲁⲩⲱ ⲁⲩⲣϩⲱⲧ
23 En als zij voeren, viel Hij in slaap; en er kwam een storm van wind op het meer, en zij werden vol waters, en waren in nood.
ⲕ̅ⲅ̅ⲉⲩⲣϩⲱⲧ ⲇⲉ ⲁϥⲱⲃϣ ⲁⲩⲧⲣⲱⲙ ⲛⲧⲏⲩ ⲉⲓ ⲉⲡⲉⲥⲏⲧ ⲉⲧⲗⲓⲙⲛⲏ ⲁⲩϣⲧⲟⲣⲧⲣ ⲇⲉ ⲁⲩⲱ ⲁⲩϭⲓⲛⲇⲩⲛⲉⲩⲉ
24 En zij gingen tot Hem, en wekten Hem op, zeggende: Meester, Meester, wij vergaan! en Hij, opgestaan zijnde, bestrafte den wind en de watergolven, en zij hielden op, en er werd stilte.
ⲕ̅ⲇ̅ⲁⲩϯⲡⲉⲩⲟⲩⲟⲓ ⲇⲉ ⲉⲣⲟϥ ⲁⲩⲧⲟⲩⲛⲟⲥϥ ⲉⲩϫⲱ ⲙⲙⲟⲥ ϫⲉ ⲡⲥⲁϩ ⲡⲥⲁϩ ⲧⲛⲛⲁⲧⲁⲕⲟ ⲛⲧⲟϥ ⲇⲉ ⲁϥⲧⲱⲟⲩⲛ ⲁϥⲉⲡⲓⲧⲓⲙⲁ ⲙⲡⲧⲏⲟⲩ ⲛⲙⲫⲟⲉⲓⲙ ⲙⲡⲙⲟⲟⲩ ⲁϥⲗⲟ ⲁⲩϫⲁⲙⲏ ϣⲱⲡⲉ
25 En Hij zeide tot hen: Waar is uw geloof? Maar zij, bevreesd zijnde, verwonderden zich, zeggende tot elkander: Wie is toch Deze, dat Hij ook de winden en het water gebiedt, en zij zijn Hem gehoorzaam?
ⲕ̅ⲉ̅ⲡⲉϫⲁϥ ⲇⲉ ⲛⲁⲩ ϫⲉ ⲉⲥⲧⲱⲛ ⲧⲉⲧⲛⲡⲓⲥⲧⲓⲥ ⲉⲩⲣ ϩⲟⲧⲉ ⲇⲉ ⲁⲩⲱ ⲉⲩⲣϣⲡⲏⲣⲉ ⲉⲩϫⲱ ⲙⲙⲟⲥ ⲛⲛⲉⲩⲉⲣⲏⲩ ϫⲉ ⲛⲓⲙ ϭⲉ ⲛⲧⲟϥ ⲡⲉ ⲡⲁⲓ ϫⲉ ϥⲟⲩⲉϩⲥⲁϩⲛⲉ ⲛⲛⲧⲏⲩ ⲛⲙⲡⲙⲟⲟⲩ ⲥⲉⲥⲱⲧⲙ ⲛⲥⲱϥ
26 En zij voeren voort naar het land der Gadarenen, hetwelk is tegenover Galilea.
ⲕ̅ⲋ̅ⲁⲩⲥϭⲏⲣ ⲇⲉ ⲉϩⲣⲁⲓ ⲉⲧⲉⲭⲱⲣⲁ ⲛⲛⲅⲉⲣⲁⲍⲏⲛⲟⲥ ⲉⲧⲉⲧⲁⲓ ⲧⲉⲉⲧⲙⲡⲉⲙⲧⲟ ⲉⲃⲟⲗ ⲛⲧⲅⲁⲗⲓⲗⲁⲓⲁ
27 En als Hij aan het land uitgegaan was, ontmoette Hem een zeker man uit de stad, die van over langen tijd met duivelen was bezeten geweest; en was met geen klederen gekleed, en bleef in geen huis, maar in de graven.
ⲕ̅ⲍ̅ⲛⲧⲉⲣⲉϥⲉⲓ ⲇⲉ ⲉⲡⲉⲕⲣⲟ ⲁⲩⲣⲱⲙⲉ ⲧⲱⲙⲛⲧ ⲉⲣⲟϥ ⲉϥⲛⲏⲟⲩ ⲉⲃⲟⲗ ϩⲛ ⲧⲡⲟⲗⲉⲓⲥ ⲉⲩⲛ ϩⲉⲛⲇⲁⲓⲙⲱⲛⲓⲟⲛ ϩⲓⲱⲱϥ ⲉⲁϥⲣⲟⲩⲛⲟϭ ⲛⲟⲩⲟⲉⲓϣ ⲉⲙⲡϥϯϩⲟⲓⲧⲉ ϩⲓⲱⲱϥ ⲁⲩⲱ ⲉⲙⲡϥⲟⲩⲱϩ ϩⲛ ⲏ ⲉⲓ ⲁⲗⲗⲁ ⲉϥϩⲛ ⲛⲉⲙϩⲁⲟⲩ
28 En hij, Jezus ziende, en zeer roepende, viel voor Hem neder, en zeide met een grote stem: Wat heb ik met U te doen, Jezus, Gij Zone Gods, des Allerhoogsten, ik bid U, dat Gij mij niet pijnigt!
ⲕ̅ⲏ̅ⲛⲧⲉⲣⲉϥⲛⲁⲩ ⲇⲉ ⲉⲓⲏⲥ ⲁϥϫⲓϣⲕⲁⲕ ⲉⲃⲟⲗ ⲁϥⲡⲁϩⲧϥ ϩⲁⲣⲁⲧϥ ⲡⲉϫⲁϥ ϩⲛ ⲟⲩⲛⲟϭ ⲛⲥⲙⲏ ϫⲉ ⲉⲕⲟⲩⲉϣⲟⲩ ⲛⲙⲙⲁⲛ ⲓⲏⲥ ⲡϣⲏⲣⲉ ⲙⲡⲛⲟⲩⲧⲉ ⲉⲧϫⲟⲥⲉ ϯⲥⲟⲡⲥ ⲙⲙⲟⲕ ⲙⲡⲣⲃⲁⲥⲁⲛⲓⲍⲉ ⲙⲙⲟⲓ
29 Want Hij had den onreinen geest geboden, dat hij van den mens zou uitvaren; want hij had hem menigen tijd bevangen gehad; en hij werd met ketenen en met boeien gebonden, om bewaard te zijn; en hij verbrak de banden, en werd van den duivel gedreven in de woestijnen.
ⲕ̅ⲑ̅ⲁϥⲡⲁⲣⲁⲅⲅⲉⲓⲗⲉ ⲅⲁⲣ ⲛⲛⲉⲡⲛⲁ ⲛⲁⲕⲁⲑⲁⲣⲧⲟⲛ ⲉⲉⲓ ⲉⲃⲟⲗ ϩⲙ ⲡⲣⲱⲙⲉ ⲛⲉⲁϥⲣ ϩⲉⲛⲛⲟϭ ⲅⲁⲣ ⲛⲟⲩⲟⲉⲓϣ ⲉϣⲁϥⲧⲟⲣⲡϥ ⲛⲉϣⲁⲩⲙⲟⲣϥ ⲇⲉ ⲡⲉ ϩⲛ ϩⲉⲛϩⲁⲗⲩⲥⲓⲥ ⲛⲙϩⲉⲛⲓⲛⲉ ⲛϩⲟⲙⲛⲧ ⲉⲩϩⲁⲣⲉϩ ⲉⲣⲟϥ ⲁⲩⲱ ϣⲁϥⲡⲱϩ ⲛⲙⲙⲣⲣⲉ ⲛⲥⲉϫⲓⲧϥ ⲉⲃⲟⲗ ϩⲓⲧⲛ ⲡⲇⲁⲓⲙⲱⲛⲓⲟⲛ ⲉϩⲉⲛⲙⲁ ⲛϫⲁⲓⲉ
30 En Jezus vraagde hem, zeggende: Welke is uw naam? En hij zeide: Legio. Want vele duivelen waren in hem gevaren.
ⲗ̅ⲁⲓⲏⲥ ⲇⲉ ϫⲛⲟⲩϥ ϫⲉ ⲛⲓⲙ ⲡⲉ ⲡⲉⲕⲣⲁⲛ ⲛⲧⲟϥ ⲇⲉ ⲡⲉϫⲁϥ ϫⲉ ⲗⲉⲅⲉⲱⲛ ϫⲉ ⲁϩⲁϩ ⲛⲇⲁⲓⲙⲱⲛⲓⲟⲛ ⲃⲱⲕ ⲉϩⲟⲩⲛ ⲉⲣⲟϥ
31 En zij baden Hem, dat Hij hun niet gebieden zou in den afgrond heen te varen. (Abyssos g12)
ⲗ̅ⲁ̅ⲁⲩⲱ ⲁⲩⲥⲉⲡⲥⲱⲡϥ ϫⲉ ⲛⲛⲉϥⲟⲩⲉϩⲥⲁϩⲛⲉ ⲛⲁⲩ ⲉⲃⲱⲕ ⲉⲡⲛⲟⲩⲛ (Abyssos g12)
32 En aldaar was een kudde veler zwijnen, weidende op den berg; en zij baden Hem, dat Hij hun wilde toelaten in dezelve te varen. En Hij liet het hun toe.
ⲗ̅ⲃ̅ⲛⲉⲟⲩⲛ ⲟⲩⲁⲅⲉⲗⲏ ⲇⲉ ⲣⲣⲓⲣ ⲙⲙⲁⲩ ⲡⲉ ⲉⲛⲁϣⲱⲥ ⲉⲩⲙⲟⲟⲛⲉ ⲙⲙⲟⲥ ϩⲓⲡⲧⲟⲟⲩ ⲁⲩⲥⲉⲡⲥⲱⲡϥ ⲇⲉ ϫⲉ ⲉϥⲉⲟⲩⲉϩⲥⲁϩⲛⲉ ⲛⲁⲩ ⲉⲃⲱⲕ ⲉϩⲟⲩⲛ ⲉⲛⲉⲧⲙⲙⲁⲩ ⲁⲩⲱ ⲁϥⲕⲁⲁⲩ
33 En de duivelen, uitvarende van den mens, voeren in de zwijnen; en de kudde stortte van de steilte af in het meer; en versmoorde.
ⲗ̅ⲅ̅ⲁⲛⲇⲁⲓⲙⲱⲛⲓⲟⲛ ⲇⲉ ⲉⲓ ⲉⲃⲟⲗ ϩⲙ ⲡⲣⲱⲙⲉ ⲁⲩⲃⲱⲕ ⲉϩⲟⲩⲛ ⲉⲛⲣⲓⲣ ⲁⲥϯⲡⲉⲥⲟⲩⲟⲓ ⲇⲉ ⲛϭⲓ ⲧⲁⲅⲉⲗⲏ ⲉϫⲛ ⲧϣⲱⲙⲉ ⲉⲡⲉⲥⲏⲧ ⲉⲧⲗⲓⲙⲛⲏ ⲁⲩⲙⲟⲩ
34 En die ze weidden, ziende hetgeen geschied was, zijn gevlucht; en heengaande boodschapten het in de stad, en op het land.
ⲗ̅ⲇ̅ⲁⲛⲉⲧⲙⲟⲟⲛⲉ ⲇⲉ ⲛⲁⲩ ⲉⲡⲉⲛⲧⲁϥϣⲱⲡⲉ ⲁⲩⲡⲱⲧ ⲁⲩϫⲓⲡⲟⲩⲱ ⲉⲧⲡⲟⲗⲉⲓⲥ ⲁⲩⲱ ⲉⲛⲥⲱϣⲉ
35 En zij gingen uit, om te zien hetgeen geschied was, en kwamen tot Jezus, en vonden den mens, van welken de duivelen uitgevaren waren, zittend aan de voeten van Jezus, gekleed en wel bij zijn verstand; en zij werden bevreesd.
ⲗ̅ⲉ̅ⲁⲩⲉⲓ ⲇⲉ ⲉⲃⲟⲗ ⲉⲛⲁⲩ ⲉⲡⲉⲛⲧⲁϥϣⲱⲡⲉ ⲁⲩⲉⲓ ϣⲁⲓⲏⲥ ⲁⲩϩⲉ ⲉⲡⲣⲱⲙⲉ ⲉϥϩⲙⲟⲟⲥ ⲡⲁⲓ ⲉⲛⲧⲁ ⲛⲇⲁⲓⲙⲱⲛⲓⲟⲛ ⲉⲓ ⲉⲃⲟⲗ ⲛϩⲏⲧϥ ⲉⲣⲉⲛⲉϥϩⲟⲓⲧⲉ ϩⲓⲱⲱϥ ⲉⲣⲉⲡⲉϥϩⲏⲧ ⲥⲙⲟⲛⲧ ⲉϥϩⲙⲟⲟⲥ ϩⲁⲧⲛⲟⲩⲉⲣⲏⲧⲉ ⲛⲓⲥ ⲁⲩⲱ ⲁⲩⲣϩⲟⲧⲉ
36 En ook, die het gezien hadden, verhaalden hun, hoe de bezetene was verlost geworden.
ⲗ̅ⲋ̅ⲁⲛⲉⲛⲧⲁⲩⲛⲁⲩ ⲇⲉ ⲧⲁⲙⲟⲟⲩ ⲉⲑⲉ ⲉⲛⲧⲁⲡⲉⲧⲟ ⲛⲇⲁⲓⲙⲱⲛⲓⲟⲛ ⲟⲩϫⲁⲓ ⲙⲙⲟⲥ
37 En de gehele menigte van het omliggende land der Gadarenen baden Hem, dat Hij van hen wegging; want zij waren met grote vreze bevangen. En Hij, in het schip gegaan zijnde, keerde wederom.
ⲗ̅ⲍ̅ⲁⲩⲥⲉⲡⲥⲱⲡϥ ⲇⲉ ⲛϭⲓ ⲡⲙⲏⲏϣⲉ ⲧⲏⲣϥ ⲛⲧⲡⲉⲣⲓⲭⲱⲣⲟⲥ ⲛⲛⲅⲉⲣⲁⲍⲏⲛⲟⲥ ⲉⲃⲱⲕ ⲉⲃⲟⲗ ϩⲓⲧⲟⲟⲧⲟⲩ ϫⲉ ⲁⲩⲛⲟϭ ⲛϩⲟⲧⲉ ⲧⲁϩⲟⲟⲩ ⲛⲧⲟϥ ⲇⲉ ⲁϥⲁⲗⲉ ⲉⲩϫⲟⲓ ⲁϥⲕⲧⲟϥ
38 En de man, van welken de duivelen uitgevaren waren, bad Hem, dat hij mocht bij Hem zijn. Maar Jezus liet hem van Zich gaan, zeggende:
ⲗ̅ⲏ̅ⲛⲉⲣⲉⲡⲣⲱⲙⲉ ⲇⲉ ⲉⲛⲧⲁ ⲛⲇⲁⲓⲙⲱⲛⲓⲟⲛ ⲉⲓ ⲉⲃⲟⲗ ⲛϩⲏⲧϥ ⲧⲱⲃϩ ⲙⲙⲟϥ ⲉⲧⲣⲉϥⲙⲟⲟϣⲉ ⲛⲙⲙⲁϥ ⲁϥⲕⲁⲁϥ ⲇⲉ ⲉⲃⲟⲗ ⲉϥϫⲱ ⲙⲙⲟⲥ
39 Keer weder naar uw huis, en vertel, wat grote dingen u God gedaan heeft. En hij ging heen door de gehele stad, verkondigende, wat grote dingen Jezus hem gedaan had.
ⲗ̅ⲑ̅ϫⲉ ⲕⲟⲧⲕ ⲉϩⲣⲁⲓ ⲉⲡⲉⲕⲏⲉⲓ ⲛⲅϫⲱ ⲛⲛⲉⲛⲧⲁⲡⲛⲟⲩⲧⲉ ⲁⲁⲩ ⲛⲁⲕ ⲁⲩⲱ ⲁϥⲃⲱⲕ ⲉⲃⲟⲗ ϩⲛ ⲧⲡⲟⲗⲉⲓⲥ ⲧⲏⲣⲥ ⲉϥⲧⲁϣⲉⲟⲓϣ ⲛⲛⲉⲛⲧⲁⲡⲛⲟⲩⲧⲉ ⲁⲁⲩ ⲛⲁϥ
40 En het geschiedde, als Jezus wederkeerde, dat Hem de schare ontving; want zij waren allen Hem verwachtende.
ⲙ̅ϩⲙ ⲡⲧⲣⲉ ⲓⲏⲥ ⲇⲉ ⲕⲟⲧϥ ⲁⲡⲙⲏⲏϣⲉ ϣⲟⲡϥ ⲉⲣⲟⲟⲩ ⲛⲉⲩϭⲱϣⲧ ⲅⲁⲣ ⲧⲏⲣⲟⲩ ⲡⲉ ⲉⲃⲟⲗ ϩⲏⲧϥ
41 En ziet, er kwam een man, wiens naam was Jairus, en hij was een overste der synagoge; en hij viel aan de voeten van Jezus, en bad Hem, dat Hij in zijn huis wilde komen.
ⲙ̅ⲁ̅ⲉⲓⲥ ϩⲏⲏⲧⲉ ⲇⲉ ⲁⲩⲣⲱⲙⲉ ⲉⲓ ⲉⲡⲉϥⲣⲁⲛ ⲡⲉ ⲉⲓⲁⲉⲓⲣⲟⲥ ⲉⲡⲁⲣⲭⲱⲛ ⲡⲉ ⲛⲧⲥⲩⲛⲁⲅⲱⲅⲏ ⲁϥⲡⲁϩⲧϥ ϩⲁⲛⲟⲩⲉⲣⲏⲧⲉ ⲛⲓⲏⲥ ⲁϥⲥⲉⲡⲥⲱⲡϥ ⲉⲧⲣⲉϥⲃⲱⲕ ⲉϩⲟⲩⲛ ⲉⲡⲉϥⲏⲓ
42 Want hij had een enige dochter, van omtrent twaalf jaren, en deze lag op haar sterven. En als Hij heenging, zo verdrongen Hem de scharen.
ⲙ̅ⲃ̅ϫⲉ ⲉⲛⲉⲟⲩⲛⲧϥ ⲟⲩϣⲉⲉⲣⲉ ⲟⲩⲱⲧ ⲉⲥⲛⲁⲣ ⲙⲛⲧⲥⲛⲟⲟⲩⲥ ⲣⲣⲟⲙⲡⲉ ⲧⲁⲓ ⲇⲉ ⲛⲉⲥⲛⲉⲥⲛⲁⲙⲟⲩ ⲉϥⲃⲏⲕ ⲇⲉ ⲁⲡⲙⲏⲏϣⲉ ϩⲉϫϩⲱϫϥ
43 En een vrouw, die twaalf jaren lang den vloed des bloeds gehad had, welke al haar leeftocht aan medicijnmeesters ten koste gelegd had; en van niemand had kunnen genezen worden,
ⲙ̅ⲅ̅ⲉⲓⲥⲟⲩⲥϩⲓⲙⲉ ⲇⲉ ⲉⲣⲉⲡⲉⲥⲛⲟϥ ϩⲁⲣⲟⲥ ⲙⲙⲛⲧⲥⲛⲟⲟⲩⲥⲉ ⲣⲣⲟⲙⲡⲉ ⲧⲁⲓ ⲉⲙⲡⲉⲗⲁⲁⲩ ⲉϣϭⲙϭⲟⲙ ⲉⲧⲁⲗϭⲟⲥ
44 Van achteren tot Hem komende, raakte den zoom Zijns kleeds aan; en terstond stelpte de vloed haars bloeds.
ⲙ̅ⲇ̅ⲁⲥϯⲡⲉⲥⲟⲩⲟⲓ ⲉⲡⲁϩⲟⲩ ⲙⲙⲟϥ ⲁⲥϫⲱϩ ⲉⲛⲧⲱⲧⲉ ⲛⲧⲉϥϣⲧⲏⲛ ⲁⲩⲱ ϩⲛ ⲧⲉⲩⲛⲟⲩ ⲁⲡⲉⲥⲛⲟϥ ϭⲱ ⲉϥϣⲟⲩⲟ
45 En Jezus zeide: Wie is het, die Mij heeft aangeraakt? En als zij het allen miszaakten, zeide Petrus en die met hem waren: Meester, de scharen drukken en verdringen U, en zegt Gij: Wie is het, die Mij aangeraakt heeft?
ⲙ̅ⲉ̅ⲡⲉϫⲉ ⲓⲏⲥ ϫⲉ ⲛⲓⲙ ⲡⲉ ⲛⲧⲁϥϫⲱϩ ⲉⲣⲟⲓ ⲛⲧⲉⲣⲟⲩϫⲟⲟⲥ ⲇⲉ ⲧⲏⲣⲟⲩ ϫⲉ ⲛⲁⲛⲟⲛ ⲁⲛ ⲛⲉ ⲡⲉϫⲉⲡⲉⲧⲣⲟⲥ ⲛⲁϥ ϫⲉ ⲡⲥⲁϩ ⲙⲙⲏⲏϣⲉ ⲛⲉⲧϩⲟϫϩⲉϫ ⲙⲙⲟⲕ ⲉⲧⲑⲗⲓⲃⲉ ⲙⲙⲟⲕ
46 En Jezus zeide: Iemand heeft Mij aangeraakt; want Ik heb bekend, dat kracht van Mij uitgegaan is.
ⲙ̅ⲋ̅ⲓⲏⲥ ⲇⲉ ⲡⲉϫⲁϥ ϫⲉ ⲁⲩϫⲱϩ ⲉⲣⲟⲓ ⲁⲛⲟⲕ ⲅⲁⲣ ⲁⲓⲉⲓⲙⲉ ⲉⲩϭⲟⲙ ⲉⲁⲥⲉⲓ ⲉⲃⲟⲗ ⲛϩⲏⲧ
47 De vrouw nu, ziende, dat zij niet verborgen was, kwam bevende, en voor Hem nedervallende, verklaarde Hem voor al het volk, om wat oorzaak zij Hem aangeraakt had, en hoe zij terstond genezen was.
ⲙ̅ⲍ̅ⲁⲥⲛⲁⲩ ⲇⲉ ⲛϭⲓ ⲧⲉⲥϩⲓⲙⲉ ϫⲉ ⲙⲡⲉⲡϩⲱⲃ ϩⲱⲡ ⲁⲥⲉⲓ ⲉⲥⲥⲧⲱⲧ ⲁⲥⲡⲁϩⲧⲥ ⲛⲁϥ ⲁⲥⲧⲁⲙⲟϥ ϫⲉ ⲛⲧⲁⲥϫⲱϩ ⲉⲣⲟϥ ⲉⲧⲃⲉ ⲟⲩ ⲛϩⲱⲃ ⲙⲡⲉⲙⲧⲟ ⲉⲃⲟⲗ ⲙⲡⲙⲏⲏϣⲉ ⲧⲏⲣϥ ⲁⲩⲱ ⲉⲑⲉ ⲉⲛⲧⲁⲥⲗⲟ ⲛⲧⲉⲩⲛⲟⲩ
48 En Hij zeide tot haar: Dochter, wees welgemoed, uw geloof heeft u behouden; ga heen in vrede.
ⲙ̅ⲏ̅ⲛⲧⲟϥ ⲇⲉ ⲡⲉϫⲁϥ ⲛⲁⲥ ϫⲉ ⲧⲁϣⲉⲉⲣⲉ ⲧⲟⲩⲡⲓⲥⲧⲓⲥ ⲧⲉⲛⲧⲁⲥⲛⲁϩⲙⲉ ⲃⲱⲕ ϩⲛ ⲟⲩⲉⲓⲣⲏⲛⲏ
49 Als Hij nog sprak, kwam er een van het huis des oversten der synagoge, zeggende tot hem: Uw dochter is gestorven; zijt den Meester niet moeielijk.
ⲙ̅ⲑ̅ⲉⲧⲓ ⲇⲉ ⲉϥϣⲁϫⲉ ⲁϥⲉⲓ ⲛϭⲓ ⲟⲩⲁ ⲉⲃⲟⲗ ϩⲓⲧⲛ ⲛⲁⲡⲁⲣⲭⲓⲥⲩⲛⲁⲅⲱⲅⲟⲥ ⲉϥϫⲱ ⲙⲙⲟⲥ ϫⲉ ⲁⲧⲉⲕϣⲉⲉⲣⲉ ⲙⲟⲩ ⲙⲡⲣⲥⲕⲩⲗⲗⲉⲓ ϭⲉ ⲙⲡⲥⲁϩ
50 Maar Jezus, dat horende, antwoordde hem, zeggende: Vrees niet, geloof alleenlijk, en zij zal behouden worden.
ⲛ̅ⲓⲏⲥ ⲇⲉ ⲁϥⲥⲱⲧⲙ ⲡⲉϫⲁϥ ϫⲉ ⲙⲡⲣⲣ ϩⲟⲧⲉ ⲙⲟⲛⲟⲛ ⲡⲓⲥⲧⲉⲩⲉ ⲁⲩⲱ ⲥⲛⲁⲱⲛϩ
51 En als Hij in het huis kwam, liet Hij niemand inkomen, dan Petrus, en Jakobus, en Johannes, en den vader en de moeder des kinds.
ⲛ̅ⲁ̅ⲛⲧⲉⲣⲉϥⲉⲓ ⲇⲉ ⲉⲡⲏⲓ ⲙⲡϥⲕⲁⲗⲁⲁⲩ ⲉⲃⲱⲕ ⲉϩⲟⲩⲛ ⲛⲙⲙⲁϥ ⲛⲥⲁⲡⲉⲧⲣⲟⲥ ⲛⲙⲓⲱϩⲁⲛⲛⲏⲥ ⲛⲙⲓⲁⲕⲱⲃⲟⲥ ⲛⲙⲡⲓⲱⲧ ⲛⲧϣⲉⲉⲣⲉ ϣⲏⲙ ⲛⲙ ⲧⲉⲥⲙⲁⲁⲩ
52 En zij schreiden allen, en maakten misbaar over hetzelve. En Hij zeide: Schreit niet; zij is niet gestorven; maar zij slaapt.
ⲛ̅ⲃ̅ⲛⲉⲩⲣⲓⲙⲉ ⲇⲉ ⲧⲏⲣⲟⲩ ⲁⲩⲱ ⲛⲉⲩⲛⲉϩⲡⲉ ⲡⲉ ⲉⲣⲟⲥ ⲛⲧⲟϥ ⲇⲉ ⲡⲉϫⲁϥ ϫⲉ ⲙⲡⲣⲣⲓⲙⲉ ⲙⲡⲥⲙⲟⲩ ⲅⲁⲣ ⲁⲗⲗⲁ ⲉⲥⲛⲕⲟⲧⲕ
53 En zij belachten Hem, wetende, dat zij gestorven was.
ⲛ̅ⲅ̅ⲁⲩⲥⲱⲃⲉ ⲇⲉ ⲛⲥⲱϥ ⲉⲩⲥⲟⲟⲩⲛ ϫⲉ ⲁⲥⲙⲟⲩ
54 Maar als Hij ze allen uitgedreven had, greep Hij haar hand en riep, zeggende: Kind, sta op!
ⲛ̅ⲇ̅ⲛⲧⲟϥ ⲇⲉ ⲁϥⲛⲉϫⲟⲩⲟⲛ ⲛⲓⲙ ⲉⲃⲟⲗ ⲁϥⲁⲙⲁϩⲧⲉ ⲛⲧⲉⲥϭⲓϫ ⲁϥⲙⲟⲩⲧⲉ ⲉϥϫⲱ ⲙⲙⲟⲥ ϫⲉ ⲧϣⲉⲉⲣⲉ ϣⲏⲙ ⲧⲱⲟⲩⲛⲉ
55 En haar geest keerde weder, en zij is terstond opgestaan; en Hij gebood, dat men haar te eten geven zoude.
ⲛ̅ⲉ̅ⲁⲡⲉⲥⲡⲛⲁ ⲇⲉ ⲕⲟⲧϥ ⲉⲣⲟⲥ ⲁⲥⲧⲱⲟⲩⲛ ⲛⲧⲉⲩⲛⲟⲩ ⲁϥⲟⲩⲉϩⲥⲁϩⲛⲉ ⲉⲧⲣⲉⲩϯ ⲛⲁⲥ ⲉⲩⲱⲙ
56 En haar ouders ontzetten zich; en Hij beval hun, dat zij niemand zouden zeggen hetgeen geschied was.
ⲛ̅ⲋ̅ⲁⲩⲣϣⲡⲏⲣⲉ ⲇⲉ ⲛϭⲓ ⲛⲉⲥⲓⲟⲧⲉ ⲛⲧⲟϥ ⲇⲉ ⲁϥⲡⲁⲣⲁⲅⲅⲉⲓⲗⲉ ⲛⲁⲩ ⲉⲧⲙϫⲉ ⲡⲉⲛⲧⲁϥϣⲱⲡⲉ ⲗⲗⲁⲁⲩ

< Lukas 8 >