< Lukas 7 >
1 Nadat Hij nu al Zijn woorden voleindigd had, ten aanhore des volks, ging Hij in te Kapernaum.
ⲁ̅ⲉⲡⲉⲓⲇⲏ ⲁϥϫⲉⲕ ⲛⲉϥϣⲁϫⲉ ⲉⲃⲟⲗ ⲧⲏⲣⲟⲩ ⲉⲙⲙⲁⲁϫⲉ ⲙⲡⲗⲁⲟⲥ ⲁϥⲃⲱⲕ ⲉϩⲟⲩⲛ ⲉⲕⲁⲫⲁⲣⲛⲁⲟⲩⲙ
2 En een dienstknecht van een zeker hoofdman over honderd, die hem zeer waard was, krank zijnde, lag op zijn sterven.
ⲃ̅ⲛⲉⲣⲉⲡϩⲙϩⲁⲗ ⲇⲉ ⲛⲟⲩϩⲉⲕⲁⲧⲟⲛⲧⲁⲣⲭⲟⲥ ⲙⲟⲕϩ ⲡⲉ ⲉϥⲛⲁⲙⲟⲩ ⲡⲁⲓ ⲇⲉ ⲛⲉϥⲧⲁⲓⲏⲩ ⲛⲧⲟⲟⲧϥ ⲡⲉ
3 En van Jezus gehoord hebbende, zond hij tot Hem de ouderlingen der Joden, Hem biddende, dat Hij wilde komen, en zijn dienstknecht gezond maken.
ⲅ̅ⲁϥⲥⲱⲧⲙ ⲉⲧⲃⲉ ⲓⲏⲥ ⲁϥϫⲟⲟⲩ ⲛϩⲉⲛⲡⲣⲉⲥⲃⲩⲧⲉⲣⲟⲥ ⲛⲧⲉⲛⲓⲟⲩⲇⲁⲓ ϣⲁⲣⲟϥ ⲉⲩⲥⲟⲡⲥ ⲙⲙⲟϥ ϫⲉ ⲉϥⲉⲉⲓ ⲛϥⲧⲟⲩϫⲉ ⲡⲉϥϩⲙϩⲁⲗ
4 Dezen nu, tot Jezus gekomen zijnde, baden Hem ernstelijk, zeggende: Hij is waardig, dat Gij hem dat doet;
ⲇ̅ⲛⲧⲟⲟⲩ ⲇⲉ ⲁⲩⲉⲓ ϣⲁ ⲓⲏⲥ ⲁⲩⲥⲉⲡⲥⲱⲡϥ ϩⲛ ⲟⲩⲥⲡⲟⲩⲇⲏ ⲉⲩϫⲱ ⲙⲙⲟⲥ ϫⲉ ϥⲙⲡϣⲁ ⲛϭⲓ ⲡⲉⲧⲕⲛⲁⲣ ⲡⲁⲓ ⲛⲁϥ
5 Want hij heeft ons volk lief, en heeft zelf ons de synagoge gebouwd.
ⲉ̅ϥⲙⲉ ⲅⲁⲣ ⲙⲡⲉⲛϩⲉⲑⲛⲟⲥ ⲁⲩⲱ ⲛⲧⲟϥ ⲡⲉⲛⲧⲁϥⲕⲱⲧ ⲛⲁⲛ ⲛⲧⲥⲩⲛⲁⲅⲱⲅⲏ
6 En Jezus ging met hen. En als Hij nu niet verre van het huis was, zond de hoofdman over honderd tot Hem enige vrienden, en zeide tot Hem: Heere, neem de moeite niet; want ik ben niet waardig, dat Gij onder mijn dak zoudt inkomen.
ⲋ̅ⲓⲏⲥ ⲇⲉ ⲁϥⲃⲱⲕ ⲛⲙⲙⲁⲩ ⲉⲙⲡⲁⲧϥϩⲱⲛ ⲇⲉ ⲉⲡⲏⲓ ⲁⲫⲉⲕⲁⲧⲟⲛⲧⲁⲣⲭⲟⲥ ⲧⲛⲛⲟⲟⲩ ⲛⲛⲉϥϣⲃⲉⲉⲣ ⲉϥϫⲱ ⲙⲙⲟⲥ ⲛⲁϥ ϫⲉ ⲡϫⲟⲉⲓⲥ ⲙⲡⲣⲥⲕⲩⲗⲗⲉⲓ ⲛϯⲙⲡϣⲁ ⲅⲁⲣ ⲁⲛ ⲉⲧⲣⲉⲕⲉⲓ ⲉϩⲟⲩⲛ ϩⲁⲧⲁⲟⲩⲉϩⲥⲟⲓ
7 Daarom heb ik ook mijzelven niet waardig geacht, om tot U te komen; maar zeg het met een woord, en mijn knecht zal genezen worden.
ⲍ̅ⲉⲧⲃⲉ ⲡⲁⲓ ⲣⲱ ⲙⲡⲓⲁⲁⲧ ⲛⲙⲡϣⲁ ⲉⲉⲓ ϣⲁⲣⲟⲕ ⲁⲗⲗⲁ ⲁϫⲓⲥ ⲙⲙⲁⲧⲉ ⲙⲡϣⲁϫⲉ ϫⲉ ⲙⲁⲣⲉ ⲡⲁϩⲙϩⲁⲗ ⲗⲟ
8 Want ik ben ook een mens, onder de macht van anderen gesteld, hebbende krijgsknechten onder mij, en ik zeg tot dezen: Ga, en hij gaat; en tot den anderen: Kom! en hij komt; en tot mijn dienstknecht: Doe dat! en hij doet het.
ⲏ̅ⲕⲁⲓⲅⲁⲣ ⲁⲛⲟⲕ ⲁⲛⲅⲟⲩⲣⲱⲙⲉ ⲉⲓϣⲟⲟⲡ ϩⲁⲟⲩⲉⲝⲟⲩⲥⲓⲁ ⲉⲩⲛϩⲉⲛⲙⲁⲧⲟⲓ ϩⲁⲣⲁⲧ ϣⲁⲓϫⲟⲟⲥ ⲙⲡⲁⲓ ϫⲉ ⲃⲱⲕ ⲁⲩⲱ ϣⲁϥⲃⲱⲕ ⲁⲩⲱ ⲛⲕⲉⲟⲩⲁ ϫⲉⲁⲙⲟⲩ ⲁⲩⲱ ϣⲁϥⲉⲓ ⲁⲩⲱ ⲙⲡⲁϩⲙϩⲁⲗ ϫⲉ ⲁⲣⲓ ⲡⲁⲓ ⲛϥⲁⲁϥ
9 En Jezus, dit horende, verwonderde Zich over hem; en Zich omkerende, zeide tot de schare, die Hem volgde: Ik zeg ulieden: Ik heb zo groot een geloof zelfs in Israel niet gevonden.
ⲑ̅ⲁⲓⲏⲥ ⲇⲉ ⲥⲱⲧⲙ ⲉⲛⲁⲉⲓ ⲁϥⲣϣⲡⲏⲣⲉ ⲙⲙⲟϥ ⲁϥⲕⲟⲧϥ ⲉⲛⲉⲧⲟⲩⲏϩ ⲛⲥⲱϥ ⲡⲉϫⲁϥ ⲛⲁⲩ ϫⲉ ϯϫⲱ ⲙⲙⲟⲥ ⲛⲏⲧⲛ ϫⲉ ⲟⲩⲇⲉ ⲙⲡⲓϩⲉ ⲉⲡⲓⲥⲧⲓⲥ ⲛⲧⲉⲓϭⲟⲧ ϩⲙ ⲡⲕⲉⲓⲥⲣⲁⲏⲗ
10 En die gezonden waren, wedergekeerd zijnde in het huis, vonden den kranken dienstknecht gezond.
ⲓ̅ⲁⲛⲉⲛⲧⲁⲩϫⲟⲟⲩⲥⲟⲩ ⲇⲉ ⲕⲟⲧⲟⲩ ⲉⲡⲏⲓ ⲁⲩϩⲉ ⲉⲡϩⲙϩⲁⲗ ⲉⲁϥⲙⲧⲟⲛ
11 En het geschiedde op den volgenden dag, dat Hij ging naar een stad, genaamd Nain, en met Hem gingen velen van Zijn discipelen, en een grote schare.
ⲓ̅ⲁ̅ⲁⲥϣⲱⲡⲉ ⲇⲉ ⲙⲙⲛⲛⲥⲱⲥ ⲁϥⲃⲱⲕ ⲉⲩⲡⲟⲗⲉⲓⲥ ⲉϣⲁⲩⲙⲟⲩⲧⲉ ⲉⲣⲟⲥ ϫⲉ ⲛⲁⲉⲓⲛ ⲉⲣⲉⲛⲉϥⲙⲁⲑⲏⲧⲏⲥ ⲙⲟⲟϣⲉ ⲛⲙⲙⲁϥ ⲛⲙⲡⲙⲏⲏϣⲉ ⲉⲧⲛⲁϣⲱϥ
12 En als Hij de poort der stad genaakte, zie daar, een dode werd uitgedragen, die een eniggeboren zoon zijner moeder was, en zij was weduwe en een grote schare van de stad was met haar.
ⲓ̅ⲃ̅ⲛⲧⲉⲣⲉϥϩⲱⲛ ⲇⲉ ⲉϩⲟⲩⲛ ⲉⲧⲡⲩⲗⲏ ⲛⲧⲡⲟⲗⲉⲓⲥ ⲉⲓⲥ ϩⲏⲏⲧⲉ ⲁⲩⲛⲟⲩⲁ ⲉⲃⲟⲗ ⲉϥⲙⲟⲟⲩⲧ ⲟⲩϣⲏⲣⲉ ⲟⲩⲱⲧ ⲛⲧⲉⲧⲉϥⲙⲁⲁⲩ ⲛⲧⲟⲥ ⲇⲉ ⲛⲉⲟⲩⲭⲏⲣⲁ ⲧⲉ ⲛⲉⲟⲩⲛⲟⲩⲙⲏⲏϣⲉ ⲇⲉ ⲛⲧⲉⲧⲡⲟⲗⲉⲓⲥ ⲛⲙⲙⲁⲥ ⲡⲉ
13 En de Heere, haar ziende, werd innerlijk met ontferming over haar bewogen, en zeide tot haar: Ween niet.
ⲓ̅ⲅ̅ⲁⲡϫⲟⲉⲓⲥ ⲇⲉ ⲛⲁⲩ ⲉⲣⲟⲥ ⲁϥϣⲛϩⲧⲏϥ ⲉϩⲣⲁⲓ ⲉϫⲱⲥ ⲡⲉϫⲁϥ ⲛⲁⲥ ϫⲉ ⲙⲡⲣⲣⲓⲙⲉ
14 En Hij ging toe, en raakte de baar aan; (de dragers nu stonden stil) en Hij zeide: Jongeling, Ik zeg u, sta op!
ⲓ̅ⲇ̅ⲁϥϯ ⲡⲉϥⲟⲩⲟⲓ ⲇⲉ ⲁϥϫⲱϩ ⲉⲡⲉϭⲗⲟϭ ⲛⲉⲧϥⲓ ⲇⲉ ϩⲁⲣⲟϥ ⲁⲩⲁϩⲉⲣⲁⲧⲟⲩ ⲡⲉϫⲁϥ ⲛⲁϥ ϫⲉ ⲡϩⲣϣⲓⲣⲉ ⲉⲓϫⲱ ⲙⲙⲟⲥ ⲛⲁⲕ ⲧⲱⲟⲩⲛⲅ
15 En de dode zat overeind, en begon te spreken. En Hij gaf hem aan zijn moeder.
ⲓ̅ⲉ̅ⲁⲡⲉⲧⲙⲟⲟⲩⲧ ⲇⲉ ϩⲙⲟⲟⲥ ⲁϥⲁⲣⲭⲓ ⲛϣⲁϫⲉ ⲁϥⲧⲁⲁϥ ⲛⲧⲉϥⲙⲁⲁⲩ
16 En vreze beving hen allen, en zij verheerlijkten God, zeggende: Een groot Profeet is onder ons opgestaan, en God heeft Zijn volk bezocht.
ⲓ̅ⲋ̅ⲁⲑⲟⲧⲉ ⲇⲉ ϫⲓⲧⲟⲩ ⲧⲏⲣⲟⲩ ⲁⲩⲱ ⲁⲩϯ ⲉⲟⲟⲩ ⲙⲡⲛⲟⲩⲧⲉ ⲉⲩϫⲱ ⲙⲙⲟⲥ ϫⲉ ⲁⲩⲛⲟϭ ⲙⲡⲣⲟⲫⲏⲧⲏⲥ ⲧⲱⲟⲩⲛ ⲛϩⲏⲧⲛ ⲁⲩⲱ ϫⲉ ⲁⲡⲛⲟⲩⲧⲉ ϭⲙⲡϣⲓⲛⲉ ⲙⲡⲉϥⲗⲁⲟⲥ
17 En dit gerucht van Hem ging uit in geheel Judea, en in al het omliggende land.
ⲓ̅ⲍ̅ⲁⲡϣⲁϫⲉ ⲇⲉ ⲉⲓ ⲉⲃⲟⲗ ϩⲛ ϯⲟⲩⲇⲁⲓⲁ ⲧⲏⲣⲥ ⲉⲧⲃⲏⲧϥ ⲛⲙ ⲧⲡⲉⲣⲓⲭⲱⲣⲟⲥ ⲧⲏⲣⲥ
18 En de discipelen van Johannes boodschapten hem van al deze dingen.
ⲓ̅ⲏ̅ⲁⲙⲙⲁⲑⲏⲧⲏⲥ ⲇⲉ ⲛⲓⲱϩⲁⲛⲛⲏⲥ ⲧⲁⲙⲟϥ ⲉⲧⲃⲉ ⲛⲁⲓ ⲧⲏⲣⲟⲩ ⲁⲓⲱϩⲁⲛⲛⲏⲥ ⲙⲟⲩⲧⲉ ⲉⲥⲛⲁⲩ ⲛⲛⲉϥⲙⲁⲑⲏⲧⲏⲥ
19 En Johannes, zekere twee van zijn discipelen tot zich geroepen hebbende, zond hen tot Jezus, zeggende: Zijt Gij Degene, Die komen zou, of verwachten wij een anderen?
ⲓ̅ⲑ̅ⲁϥϫⲟⲟⲩⲥⲉ ϣⲁⲡϫⲟⲉⲓⲥ ⲉϥϫⲱ ⲙⲙⲟⲥ ϫⲉ ⲛⲧⲟⲕ ⲡⲉⲧⲛⲏⲟⲩ ϫⲉⲉⲛⲛⲁϭⲱϣⲧ ϩⲏⲧϥ ⲛⲕⲉⲟⲩⲁ
20 En als de mannen tot Hem gekomen waren, zeiden zij: Johannes de Doper heeft ons tot U afgezonden, zeggende: Zijt Gij, Die komen zou, of verwachten wij een anderen?
ⲕ̅ⲛⲧⲉⲣⲉⲣⲣⲱⲙⲉ ⲇⲉ ⲉⲓ ϣⲁⲣⲟϥ ⲡⲉϫⲁⲩ ⲛⲁϥ ϫⲉ ⲓⲱϩⲁⲛⲛⲏⲥ ⲡⲃⲁⲡⲧⲓⲥⲧⲏⲥ ⲡⲉⲛⲧⲁϥⲧⲛⲛⲟⲟⲩⲛ ϣⲁⲣⲟⲕ ⲉϥϫⲱ ⲙⲙⲟⲥ ϫⲉ ⲛⲧⲟⲕ ⲡⲉⲧⲛⲏⲟⲩ ϫⲉⲉⲛⲛⲁϭⲱϣⲧ ϩⲏⲧϥ ⲛⲕⲉⲟⲩⲁ
21 En in dezelfde ure genas Hij er velen van ziekten en kwalen, en boze geesten; en velen blinden gaf Hij het gezicht.
ⲕ̅ⲁ̅ϩⲛ ⲧⲉⲩⲛⲟⲩ ⲇⲉ ⲉⲧⲙⲙⲁⲩ ⲛⲉⲁϥⲧⲁⲗϭⲉ ⲟⲩⲙⲏⲏϣⲉ ⲉⲃⲟⲗ ϩⲛ ⲛⲉⲩϣⲱⲛⲉ ⲙⲛ ⲛⲉⲩⲙⲁⲥⲧⲓⲛⲅⲝ ⲁⲩⲱ ⲉⲃⲟⲗ ϩⲛ ⲛⲉⲡⲛⲁ ⲙⲡⲟⲛⲏⲣⲟⲛ ⲟⲩⲙⲏⲏϣⲉ ⲃⲃⲗⲗⲉ ⲁϥⲭⲁⲣⲓⲍⲉ ⲛⲁⲩ ⲙⲡⲛⲁⲩ ⲉⲃⲟⲗ
22 En Jezus, antwoordende, zeide tot hen: Gaat heen, en boodschapt Johannes weder de dingen, die gij gezien en gehoord hebt, namelijk dat de blinden ziende worden, de kreupelen wandelen, de melaatsen gereinigd worden, de doven horen, de doden opgewekt worden, den armen het Evangelie verkondigd wordt.
ⲕ̅ⲃ̅ⲁϥⲟⲩⲱϣⲃ ⲇⲉ ⲉϥϫⲱ ⲙⲙⲟⲥ ⲛⲁⲩ ϫⲉ ⲃⲱⲕ ⲛⲧⲉⲧⲛϫⲓⲡⲟⲩⲱ ⲛⲓⲱϩⲁⲛⲛⲏⲥ ⲛⲛⲉⲛⲧⲁⲧⲉⲧⲛⲛⲁⲩ ⲉⲣⲟⲟⲩ ⲁⲩⲱ ⲛⲉⲛⲧⲁⲧⲉⲧⲛⲥⲟⲧⲙⲟⲩ ϫⲉ ⲛⲃⲗⲗⲉⲉⲩ ⲛⲁⲩ ⲉⲃⲟⲗ ⲛϭⲁⲗⲉⲉⲩ ⲙⲟⲟϣⲉ ⲛⲉⲧⲥⲟⲃϩ ⲧⲃⲃⲟ ⲛⲁⲗ ⲥⲱⲧⲙ ⲛⲉⲧⲙⲟⲟⲩⲧ ⲧⲱⲟⲩⲛ ⲛϩⲏⲕⲉ ⲥⲉⲉⲩⲁⲅⲅⲉⲗⲓⲍⲉ
23 En zalig is hij, die aan Mij niet zal geergerd worden.
ⲕ̅ⲅ̅ⲁⲩⲱ ⲛⲁⲓⲁⲧϥ ⲙⲡⲉⲧⲉ ⲛϥⲛⲁⲥⲕⲁⲛⲇⲁⲗⲓⲍⲉ ⲁⲛ ⲛϩⲏⲧ
24 Als nu de boden van Johannes weggegaan waren, begon Hij tot de scharen van Johannes te zeggen: Wat zijt gij uitgegaan in de woestijn te aanschouwen? Een riet, dat van den wind ginds en weder bewogen wordt?
ⲕ̅ⲇ̅ⲛⲧⲉⲣⲟⲩⲃⲱⲕ ⲇⲉ ⲛϭⲓ ⲛϥⲁⲓϣⲓⲛⲉ ⲛⲓⲱϩⲁⲛⲛⲏⲥ ⲁϥⲁⲣⲭⲓ ⲛϫⲟⲟⲥ ⲛⲙⲙⲏⲏϣⲉ ⲉⲧⲃⲉ ⲓⲱϩⲁⲛⲛⲏⲥ ϫⲉ ⲛⲧⲁⲧⲉⲧⲛⲉⲓ ⲉⲃⲟⲗ ⲉⲧⲉⲣⲏⲙⲟⲥ ⲉⲛⲁⲩ ⲉⲟⲩ ⲉⲩⲕⲁϣ ⲉⲣⲉⲡⲧⲏⲩ ⲕⲓⲙ ⲉⲣⲟϥ
25 Maar wat zijt gij uitgegaan te zien? Een mens, met zachte klederen bekleed? Ziet, die in heerlijke kleding en wellust zijn, die zijn in de koninklijke hoven.
ⲕ̅ⲉ̅ⲁⲗⲗⲁ ⲛⲧⲁⲧⲉⲧⲛⲉⲓ ⲉⲃⲟⲗ ⲉⲛⲁⲩ ⲉⲟⲩ ⲉⲩⲣⲱⲙⲉ ⲉⲣⲉϩⲉⲛϩⲃⲥⲱ ⲉⲩϭⲏⲛ ⲧⲟ ϩⲓⲱⲱϥ ⲉⲓⲥ ⲛⲉⲧϩⲛⲛϩⲃⲥⲱ ⲉⲧⲧⲁⲉⲓⲏⲩ ⲙⲛ ⲛⲉⲧⲣⲩⲫⲏ ϩⲛ ⲛⲏⲓ ⲛⲛⲉⲣⲣⲱⲟⲩ
26 Maar wat zijt gij uitgegaan te zien? Een profeet? Ja, Ik zeg u, ook veel meer dan een profeet.
ⲕ̅ⲋ̅ⲁⲗⲗⲁ ⲛⲧⲁⲧⲉⲧⲛⲉⲓ ⲉⲃⲟⲗ ⲉⲛⲁⲩ ⲉⲟⲩ ⲉⲩⲡⲣⲟⲫⲏⲧⲏⲥ ⲉϩⲉ ϯϫⲱ ⲙⲙⲟⲥ ⲛⲏⲧⲛ ϫⲉ ⲟⲩϩⲟⲩⲉⲡⲣⲟⲫⲏⲧⲏⲥ ⲡⲉ
27 Deze is het, van welken geschreven is: Ziet, Ik zende Mijn engel voor uw aangezicht, die Uw weg voor U heen bereiden zal.
ⲕ̅ⲍ̅ⲡⲁⲓ ⲡⲉⲧⲥⲏϩ ⲉⲧⲃⲏⲧϥ ϫⲉ ⲉⲓⲥ ϩⲏⲏⲧⲉ ϯⲛⲁⲧⲛⲛⲟⲟⲩ ⲙⲡⲁⲁⲅⲅⲉⲗⲟⲥ ϩⲁⲧⲉⲕϩⲏ ⲡⲁⲓ ⲉⲧⲛⲁⲥⲟⲩⲧⲛ ⲧⲉⲕϩⲓⲏ ⲙⲡⲉⲕⲙⲧⲟ ⲉⲃⲟⲗ
28 Want Ik zeg ulieden: Onder die van vrouwen geboren zijn, is niemand meerder profeet, dan Johannes de Doper; maar de minste in het Koninkrijk Gods is meerder dan hij.
ⲕ̅ⲏ̅ϯϫⲱ ⲙⲙⲟⲥ ⲛⲏⲧⲛ ϫⲉ ⲙⲙⲛⲡⲉⲧⲟ ⲛⲛⲟϭ ⲉⲓⲱϩⲁⲛⲛⲏⲥ ϩⲛ ⲛⲉϫⲡⲟ ⲛⲛⲉϩⲓⲟⲙⲉ ⲡⲕⲟⲩⲓ ⲇⲉ ⲉⲣⲟϥ ⲡⲛⲟϭ ⲉⲣⲟϥ ⲡⲉ ϩⲛ ⲧⲙⲛⲧⲣⲣⲟ ⲙⲡⲛⲟⲩⲧⲉ
29 En al het volk, Hem horende, en de tollenaars, die met den doop van Johannes gedoopt waren, rechtvaardigden God.
ⲕ̅ⲑ̅ⲡⲗⲁⲟⲥ ⲇⲉ ⲧⲏⲣϥ ⲛⲙⲛⲧⲉⲗⲱⲛⲏⲥ ⲛⲧⲉⲣⲟⲩⲥⲱⲧⲙ ⲁⲩⲧⲁⲓⲉⲡⲛⲟⲩⲧⲉ ϫⲉ ⲁⲩϫⲓ ⲃⲁⲡⲧⲓⲥⲙⲁ ϩⲙ ⲡⲃⲁⲡⲧⲓⲥⲙⲁ ⲛⲓⲱϩⲁⲛⲛⲏⲥ
30 Maar de Farizeen en de wetgeleerden hebben den raad Gods tegen zichzelven verworpen, van hem niet gedoopt zijnde.
ⲗ̅ⲛⲉⲫⲁⲣⲓⲥⲥⲁⲓⲟⲥ ⲇⲉ ⲛⲙⲛⲛⲟⲙⲓⲕⲟⲥ ⲁⲩⲁⲑⲉⲧⲓ ⲙⲡϣⲟϫⲛⲉ ⲙⲡⲛⲟⲩⲧⲉ ⲉⲙⲡⲟⲩϫⲓ ⲃⲁⲡⲧⲓⲥⲙⲁ ⲉⲃⲟⲗ ϩⲓⲧⲟⲟⲧϥ
31 En de Heere zeide: Bij wien zal Ik dan de mensen van dit geslacht vergelijken, en wien zijn zij gelijk?
ⲗ̅ⲁ̅ⲉⲓⲛⲁⲧⲟⲛⲧⲛ ⲛⲣⲱⲙⲉ ϭⲉ ⲛⲧⲉⲓⲅⲉⲛⲉⲁ ⲉⲛⲓⲙ ⲁⲩⲱ ⲉⲩⲓⲛⲉ ⲛⲛⲓⲙ
32 Zij zijn gelijk aan de kinderen, die op de markt zitten, en elkander toeroepen, en zeggen: Wij hebben u op de fluit gespeeld, en gij hebt niet gedanst; wij hebben u klaagliederen gezongen, en gij hebt niet geweend.
ⲗ̅ⲃ̅ⲉⲩⲧⲛⲧⲱⲛ ⲉϩⲉⲛϣⲏⲣⲉ ϣⲏⲙ ⲉⲩϩⲙⲟⲟⲥ ϩⲓⲧⲁⲅⲟⲣⲁ ⲉⲩⲙⲟⲩⲧⲉ ⲉϩⲟⲩⲛ ⲉⲛⲉⲩϣⲃⲉⲉⲣ ⲉⲩϫⲱ ⲙⲙⲟⲥ ϫⲉ ⲁⲛϫⲱ ⲉⲣⲱⲧⲛ ⲙⲡⲉⲧⲛϭⲟⲥϭⲥ ⲁⲛⲧⲟⲓⲧ ⲙⲡⲉⲧⲛⲣⲓⲙⲉ
33 Want Johannes de Doper is gekomen, noch brood etende, noch wijn drinkende; en gij zegt: Hij heeft den duivel.
ⲗ̅ⲅ̅ⲁⲓⲱϩⲁⲛⲛⲏⲥ ⲅⲁⲣ ⲡⲃⲁⲡⲧⲓⲥⲧⲏⲥ ⲉⲓ ⲉⲛϥⲟⲩⲉⲙⲟⲉⲓⲕ ⲁⲛ ⲉⲛϥⲥⲉⲏⲣⲡ ⲁⲛ ⲡⲉϫⲏⲧⲛ ϫⲉ ⲟⲩⲛ ⲟⲩⲇⲁⲓⲙⲱⲛⲓⲟⲛ ϩⲓⲱⲱϥ
34 De Zoon des mensen is gekomen, etende en drinkende, en gij zegt: Ziet daar, een Mens, Die een vraat en wijnzuiper is, een Vriend van tollenaren en zondaren.
ⲗ̅ⲇ̅ⲁⲡϣⲏⲣⲉ ⲙⲡⲣⲱⲙⲉ ⲉⲓ ⲉϥⲟⲩⲱⲙ ⲉϥⲥⲱ ⲡⲉϫⲏⲧⲛ ϫⲉ ⲓⲥⲟⲩⲣⲱⲙⲉ ⲣⲣⲉϥⲟⲩⲱⲙ ⲁⲩⲱ ⲣⲣⲉϥⲥⲉⲏⲣⲡ ⲛϣⲃⲏⲣ ⲛⲧⲉⲗⲱⲛⲏⲥ ϩⲓⲣⲉϥⲣⲛⲟⲃⲉ
35 Doch de wijsheid is gerechtvaardigd geworden van al haar kinderen.
ⲗ̅ⲉ̅ⲁⲧⲥⲟⲫⲓⲁ ⲧⲙⲁⲓⲟ ⲉⲃⲟⲗ ϩⲛ ⲛⲉⲥϣⲏⲣⲉ ⲧⲏⲣⲟⲩ
36 En een der Farizeen bad Hem, dat Hij met hem ate; en ingegaan zijnde in des Farizeers huis, zat Hij aan.
ⲗ̅ⲋ̅ⲁⲟⲩⲁ ⲇⲉ ⲛⲛⲉⲫⲁⲣⲓⲥⲥⲁⲓⲟⲥ ⲥⲉⲡⲥⲱⲡϥ ϫⲉ ⲉϥⲉⲟⲩⲱⲙ ⲛⲙⲙⲁϥ ⲁϥⲃⲱⲕ ⲇⲉ ⲉϩⲟⲩⲛ ⲉⲡⲏⲓ ⲙⲡⲉⲫⲁⲣⲓⲥⲥⲁⲓⲟⲥ ⲁϥⲛⲟϫϥ
37 En ziet, een vrouw in de stad, welke een zondares was, verstaande, dat Hij in des Farizeers huis aanzat, bracht een albasten fles met zalf.
ⲗ̅ⲍ̅ⲉⲓⲥⲟⲩⲥϩⲓⲙⲉ ⲇⲉ ⲉⲥϩⲛⲧⲡⲟⲗⲉⲓⲥ ⲉⲩⲣⲉϥⲣⲛⲟⲃⲉ ⲧⲉ ⲁⲥⲉⲓⲙⲉ ϫⲉ ϥⲛⲏϫ ϩⲙ ⲡⲏⲓ ⲙⲡⲉⲫⲁⲣⲓⲥⲥⲁⲓⲟⲥ ⲁⲥϫⲓ ⲛⲟⲩⲁⲗⲁⲃⲁⲥⲧⲣⲟⲛ ⲛⲥⲟϭⲛ
38 En staande achter Zijn voeten, wenende, begon zij Zijn voeten nat te maken met tranen, en zij droogde ze af met het haar van haar hoofd, en kuste Zijn voeten, en zalfde ze met de zalf.
ⲗ̅ⲏ̅ⲁⲥⲁϩⲉⲣⲁⲧⲥ ϩⲓⲡⲁϩⲟⲩ ⲙⲙⲟϥ ϩⲁⲣⲁⲧϥ ⲉⲥⲣⲓⲙⲉ ⲁⲥⲁⲣⲭⲓ ⲛϩⲣⲡⲛⲉϥⲟⲩⲉⲣⲏⲧⲉ ⲛⲛⲉⲥⲣⲙⲓⲟⲟⲩⲉ ⲉⲁⲥϥⲟⲧⲟⲩ ⲙⲡϥⲱ ⲛⲧⲉⲥⲁⲡⲉ ⲁⲥϣⲱⲡⲉ ⲉⲥϯⲡⲓ ⲉⲛⲉϥⲟⲩⲉⲣⲏⲧⲉ ⲉⲥⲧⲱϩⲥ ⲙⲙⲟⲟⲩ ⲙⲡⲥⲟϭⲛ
39 En de Farizeer, die Hem genood had, zulks ziende, sprak bij zichzelven, zeggende: Deze, indien Hij een profeet ware, zou wel weten, wat en hoedanige vrouw deze is, die Hem aanraakt; want zij is een zondares.
ⲗ̅ⲑ̅ⲁϥⲛⲁⲩ ⲇⲉ ⲛϭⲓ ⲡⲉⲫⲁⲣⲓⲥⲥⲁⲓⲟⲥ ⲉⲛⲧⲁϥⲧⲁϩⲙⲉϥ ⲡⲉϫⲁϥ ϩⲣⲁⲓ ⲛϩⲏⲧϥ ⲉϥϫⲱ ⲙⲙⲟⲥ ϫⲉ ⲉⲛⲉⲟⲩⲡⲣⲟⲫⲏⲧⲏⲥ ⲡⲉ ⲡⲁⲓ ⲛⲉϥⲛⲁⲉⲓⲙⲉ ϫⲉ ⲟⲩ ⲧⲉ ⲁⲩⲱ ⲟⲩⲁϣ ⲙⲙⲓⲛⲉ ⲧⲉ ⲧⲉⲥϩⲓⲙⲉ ⲉⲧϫⲱϩ ⲉⲣⲟϥ ϫⲉ ⲟⲩⲣⲉϥⲣⲛⲟⲃⲉ ⲧⲉ
40 En Jezus antwoordende, zeide tot hem: Simon! Ik heb u wat te zeggen. En hij sprak: Meester! zeg het.
ⲙ̅ⲁⲓⲏⲥ ⲇⲉ ⲟⲩⲱϣⲃ ⲡⲉϫⲁϥ ⲛⲁϥ ϫⲉ ⲥⲓⲙⲱⲛ ⲟⲩⲛϯⲟⲩϣⲁϫⲉ ⲉϫⲟⲟϥ ⲛⲁⲕ ⲛⲧⲟϥ ⲇⲉ ⲡⲉϫⲁϥ ϫⲉ ⲡⲥⲁϩ ⲁϫⲓϥ
41 Jezus zeide: Een zeker schuldheer had twee schuldenaars; de een was schuldig vijfhonderd penningen, en de andere vijftig;
ⲙ̅ⲁ̅ⲛⲉⲩⲛⲧⲉ ⲟⲩⲇⲁⲛⲓⲥⲧⲏⲥ ⲉⲣⲱⲙⲉ ⲥⲛⲁⲩ ⲡⲉ ⲛⲉⲩⲛⲧϥϯⲟⲩ ⲛϣⲉ ⲛⲥⲁⲧⲉⲉⲣⲉ ⲉⲩⲁ ⲉⲩⲛⲧϥⲧⲁⲓⲟⲩ ⲉⲩⲁ
42 En als zij niet hadden om te betalen, schold hij het hun beiden kwijt. Zeg dan, wie van dezen zal hem meer liefhebben?
ⲙ̅ⲃ̅ⲉⲙⲙⲛⲧⲁⲩ ⲇⲉ ⲉϯ ⲁϥⲕⲁⲁϥ ⲛⲁⲩ ⲉⲃⲟⲗ ⲙⲡⲉⲥⲛⲁⲩ ⲛⲓⲙ ϭⲉ ⲙⲙⲟⲟⲩ ⲡⲉⲧⲛⲁⲙⲉⲣⲓⲧϥ ⲛϩⲟⲩⲟ
43 En Simon, antwoordende, zeide: Ik acht, dat hij het is, dien hij het meeste kwijtgescholden heeft. En Hij zeide tot hem: Gij hebt recht geoordeeld.
ⲙ̅ⲅ̅ⲁⲥⲓⲙⲱⲛ ⲟⲩⲱϣⲃ ⲡⲉϫⲁϥ ϫⲉ ϯⲙⲉⲉⲩⲉ ϫⲉ ⲡⲉⲛⲧⲁϥⲕⲁ ⲡⲉϩⲟⲩⲟ ϭⲉ ⲛⲁϥ ⲉⲃⲟⲗ ⲛⲧⲟϥ ⲇⲉ ⲡⲉϫⲁϥ ⲛⲁϥ ϫⲉ ⲁⲕⲕⲣⲓⲛⲉ ϩⲛ ⲟⲩⲥⲟⲟⲩⲧⲛ
44 En Hij, Zich omkerende naar de vrouw, zeide tot Simon: Ziet gij deze vrouw? Ik ben in uw huis gekomen; water hebt gij niet tot Mijn voeten gegeven; maar deze heeft Mijn voeten met tranen nat gemaakt, en met het haar van haar hoofd afgedroogd.
ⲙ̅ⲇ̅ⲁϥⲕⲟⲧϥ ⲇⲉ ⲉⲧⲉⲥϩⲓⲙⲉ ⲡⲉϫⲁϥ ⲛⲥⲓⲙⲱⲛ ϫⲉ ⲕⲛⲁⲩ ⲉⲧⲉⲓⲥϩⲓⲙⲉ ⲁⲓⲉⲓ ⲉϩⲟⲩⲛ ⲉⲡⲉⲕⲏⲓ ⲙⲡⲕϯⲙⲟⲟⲩ ⲛⲁⲓ ⲉⲓⲁⲣⲁⲧ ⲛⲧⲟⲥ ⲇⲉ ⲁⲥϩⲣⲡⲛⲁⲟⲩⲉⲣⲏⲧⲉ ⲛⲛⲉⲥⲣⲙⲓⲟⲟⲩⲉ ⲉⲁⲥϥⲟⲧⲟⲩ ⲙⲡⲉⲥϥⲱ
45 Gij hebt Mij geen kus gegeven; maar deze, van dat zij ingekomen is, heeft niet afgelaten Mijn voeten te kussen.
ⲙ̅ⲉ̅ⲙⲡⲕϯⲡⲓ ⲉⲣⲱⲓ ⲧⲁⲓ ⲇⲉ ϫⲓⲛ ⲧⲁⲓⲉⲓ ⲉϩⲟⲩⲛ ⲙⲡⲥⲗⲟ ⲉⲥϯⲡⲓ ⲉⲛⲁⲟⲩⲉⲣⲏⲧⲉ
46 Met olie hebt gij Mijn hoofd niet gezalfd; maar deze heeft Mijn voeten met zalf gezalfd.
ⲙ̅ⲋ̅ⲙⲡⲕⲧⲉϩⲥ ⲧⲁⲁⲡⲉ ⲛⲛⲉϩ ⲧⲁⲓ ⲇⲉ ⲁⲥⲧⲉϩⲥ ⲛⲁⲟⲩⲉⲣⲏⲧⲉ ⲛⲥⲟϭⲛ
47 Daarom zeg Ik u: Haar zonden zijn haar vergeven, die vele waren; want zij heeft veel liefgehad; maar dien weinig vergeven wordt, die heeft weinig lief.
ⲙ̅ⲍ̅ⲉⲧⲃⲉ ⲡⲁⲓ ϯϫⲱ ⲙⲙⲟⲥ ⲛⲁⲕ ϫⲉ ⲛⲉⲥⲛⲟⲃⲉ ⲉⲧⲛⲁϣⲱⲟⲩ ⲕⲏ ⲛⲁⲥ ⲉⲃⲟⲗ ϫⲉ ⲁⲥⲙⲉ ⲉⲙⲁⲧⲉ ⲡⲉϣⲁⲩⲕⲁ ⲟⲩⲕⲟⲩⲓ ⲇⲉ ⲛⲁϥ ⲉⲃⲟⲗ ϣⲁϥⲙⲉ ⲛⲟⲩⲕⲟⲩⲉⲓ
48 En Hij zeide tot haar: Uw zonden zijn u vergeven.
ⲙ̅ⲏ̅ⲡⲉϫⲁϥ ⲇⲉ ⲛⲁⲥ ϫⲉ ⲛⲟⲩⲛⲟⲃⲉ ⲕⲏ ⲛⲉ ⲉⲃⲟⲗ
49 En die mede aanzaten, begonnen te zeggen bij zichzelven: Wie is Deze, Die ook de zonden vergeeft?
ⲙ̅ⲑ̅ⲁⲩⲁⲣⲭⲓ ⲛϭⲓ ⲛⲉⲧⲛⲏϫ ⲛⲙⲙⲁϥ ⲉϫⲟⲟⲥ ϩⲙ ⲡⲉⲩϩⲏⲧ ϫⲉ ⲛⲓⲙ ⲡⲉ ⲡⲁⲓ ⲉⲧⲕⲁⲛⲟⲃⲉ ⲉⲃⲟⲗ
50 Maar Hij zeide tot de vrouw: Uw geloof heeft u behouden; ga heen in vrede.
ⲛ̅ⲡⲉϫⲁϥ ⲇⲉ ⲛⲧⲉⲥϩⲓⲙⲉ ϫⲉ ⲧⲟⲩⲡⲓⲥⲧⲓⲥ ⲧⲉⲛⲧⲁⲥⲛⲁϩⲙⲉ ⲃⲱⲕ ϩⲛ ⲟⲩⲉⲓⲣⲏⲛⲏ