< 詩篇 120 >
Een lied op Hammaaloth. Ik heb tot den HEERE geroepen in mijn benauwdheid, en Hij heeft mij verhoord.
2 上主,求您救我脫離說謊者的口脣,上主,求您救我擺脫詭詐的舌根。
O HEERE! red mijn ziel van de valse lippen, van de bedriegelijke tong.
3 您這詭詐的口舌,究竟怎樣對待付您?究竟怎樣懲治您?
Wat zal U de bedriegelijke tong geven, of wat zal zij U toevoegen?
Scherpe pijlen eens machtigen, mitsgaders gloeiende jeneverkolen.
5 我真不幸! 因為要在默舍客居住,要在刻達爾的帳幕寄宿。
O, wee mij, dat ik een vreemdeling ben in Mesech, dat ik in de tenten Kedars wone.
Mijn ziel heeft lang gewoond bij degenen, die den vrede haten.
Ik ben vreedzaam; maar als ik spreek, zijn zij aan den oorlog.