< Vaebrania 4 >

1 Pauluo, lutunoghile kuva maso ulwakutu mulyumue napweangavisaghe nambe jumonga juno kwande ikunua kuva nulufingo ulukwilanifu lwakwingila muvwavuke vwa Nguluve.
Laat ons dan vrezen, dat niet te eniger tijd, de belofte van in Zijn rust in te gaan nagelaten zijnde, iemand van u schijne achtergebleven te zijn.
2 Ulwakuva tulinimola inofu vwimila ulupumo lwa Nguluvelikapulisivue mulyusue ndavule ava Israeli luno valyale nalo, looli imola ijio najikavatanga vala vano vakapulikekisila kulungika ulwitiko uluo.
Want ook ons is het Evangelie verkondigd, gelijk als hun; maar het woord der prediking deed hun geen nut, dewijl het met het geloof niet gemengd was in degenen, die het gehoord hebben.
3 Mu lyusue, twevano twitike-usue ena muvamo tulikwingila mu lupumo lula, ndavule vule jijova, “Ndavule nikijiighile mu lyoojo lyango, Navangingile mulupumo lango.” Akajovile ulu, ulwakuva imbombo soni sna akavombile skakwilanile kuhima muvutengulilo vwa iisi.
Want wij, die geloofd hebben, gaan in de rust, gelijk Hij gezegd heeft: Zo heb Ik dan gezworen in Mijn toorn: Indien zij zullen ingaan in Mijn rust! hoewel Zijn werken van de grondlegging der wereld af al volbracht waren.
4 Lino ye ajovile pala oamonga vwimila ikighono kya lekela lubale, “UNguluve alyapumile mukighono kya lekela lubale kusoni sino akavombile.”
Want Hij heeft ergens van den zevenden dag aldus gesproken: En God heeft op den zevenden dag van al Zijn werken gerust.
5 Kange ajovile, “Navangingile mululumo lwango.”
En in deze plaats wederom: Indien zij in Mijn rust zullen ingaan!
6 Pauluo, kutengulila ulupumo lwa Nguleve bado lwigho vwimila vwa vamo kukwingilla, kuvutengulilo vwa vaisraeli vinga vano vakapulike imola inofu vwimila ulupumo lwa mwene navakingile ulwakuva nava kamwitike,
Dewijl dan blijft, dat sommigen in dezelve rust ingaan, en degenen, dien het Evangelie eerst verkondigd was, niet ingegaan zijn vanwege de ongehoorzaamheid,
7 UNguluve akabik a kange ikighono kimonga, kikemelua, “Umusyughu.” Umwene akatemile ikighono iki ye ajovile kukilila u Daudi, juno alyajovile kunsiki n'tali jukila ghano ghakajovilue kuvutengulilo, “Umusyughu nave mupulika ilisio lya mwene, namulabikagha amojo ghinu kuva magumu.”
Zo bepaalt Hij wederom een zekeren dag, namelijk heden, door David zeggende, zo langen tijd daarna (gelijkerwijs gezegd is): Heden, indien gij Zijn stem hoort, zo verhardt uw harten niet.
8 Ndavule u Yoshua yevavapelile ulupumo, uNguluve asaleka kujova mu kighono ikinge.
Want indien Jozua hen in de rust gebracht heeft, zo had Hij daarna niet gesproken van een anderen dag.
9 Pa uluo kuliva ni Sabati ja lupumo jino jibikilue vwimila vwa vaanhu va Nguluve.
Er blijft dan een rust over voor het volk Gods.
10 Juno ikwingila muvupuumo vwa Nguluve umwene jujuo apumile kuhumilanila ni mbombo sa mwene, ndavule u Nguluve vule avombile wa mwene.
Want die ingegaan is in zijn rust, heeft zelf ook van zijn werken gerust, gelijk God van de Zijne.
11 Lutunoghile kuva nikyumilyua kya kwingila muvupuumo, neke napwengavisaghe juno ighwila mufihwani fya vugalusi vono vavombile.
Laat ons dan ons benaarstigen, om in die rust in te gaan; opdat niet iemand in hetzelfde voorbeeld der ongelovigheid valle.
12 Ulwaku ilisio lya Nguluve lili nu vwumi ni ngufu kange lili nuvutemi kukila uvwa bamba jejoni inya vutemi kuvili. Kange jihoma nakufikila kughavania inafusi sa numbula, nifilungo fya muunhu nifino nafighwesia kughaving'haana. Nilino likagula gha numbula gha mwene.
Want het Woord Gods is levend en krachtig, en scherpsnijdender dan enig tweesnijdend zwaard, en gaat door tot de verdeling der ziel, en des geestes, en der samenvoegselen, en des mergs, en is een oordeler der gedachten en der overleggingen des harten.
13 Nakwekile kino kifisime pa vweni vwa Nguluve. Pa uluo, ifinu fyoni fikuvonesia pa vweli ku maso gha jumo juno ighanilue kuhumia ifivalilo.
En er is geen schepsel onzichtbaar voor Hem; maar alle dingen zijn naakt en geopend voor de ogen Desgenen, met Welken wij te doen hebben.
14 Pambele kuva nu n'tekesi um'baha juno alingile mu iisi, uYesu mwana ghwa Nguluve, kuvukangali tugadilile ulwitiko lwitu.
Dewijl wij dan een groten Hogepriester hebben, Die door de hemelen doorgegaan is, namelijk Jezus, den Zoon van God, zo laat ons deze belijdenis vasthouden.
15 Ulwakuva tusila n'tekesi um'baha juno na ikagula ulusungu vwimila uvuvotevote vwitu, looli umwene juno isila sa mwene soni akale ighwelua ndavule usue, looli unsila nyivi.
Want wij hebben geen hogepriester, die niet kan medelijden hebben met onze zwakheden, maar Die in alle dingen, gelijk als wij, is verzocht geweest, doch zonder zonde.
16 Pe tuise nuvukangali pa kitengo ikya vutua ika lusungu, neke kuuti twupile uvumofu kange kupelua ulusungu ulwa vupoki unsiki ghwa vufumbue.
Laat ons dan met vrijmoedigheid toegaan tot den troon der genade, opdat wij barmhartigheid mogen verkrijgen, en genade vinden, om geholpen te worden ter bekwamer tijd.

< Vaebrania 4 >