< Огій 2 >

1 Сьомого місяця, двадцятого й першого дня місяця було слово Господнє через пророка Огія таке:
Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
2 „Скажи но до Зорова́веля, сина Шалтіїлового, намісника Юдиного, і до Ісуса, сина Єгосадакового, великого священика, та до решти наро́ду, говорячи.
Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
3 Хто серед вас позостався, що бачив цей дім у першій його славі? А яким ви бачите його тепер? Чи ж не є він супроти того, як ніщо́ в ваших оча́х?
Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
4 А тепер будь му́жній, Зорова́велю, говорить Госпо́дь, і зміцнися, Ісусе, сину Єгосадаків, священику великий, і зміцнися, ввесь наро́де землі, говорить Госпо́дь, і робіть, бо Я з вами, говорить Господь Савао́т.
Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
5 Сло́ва, якими Я склав з вами заповіта, коли ви вихо́дили з Єгипту, а дух Мій пробува́є серед вас, не бійтеся!
Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
6 Бо так промовляє Господь Савао́т: Ще раз, — а станеться це незаба́ром, — і Я затрясу́ небо та землю, і море та суході́л!
Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
7 І затрясу́ всіма́ наро́дами, і при́йдуть кошто́вності всіх наро́дів, і напо́вню цей дім славою, говорить Госпо́дь Савао́т.
Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
8 Моє срі́бло й Моє золото, говорить Господь Саваот.
Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
9 Більша буде слава цього останнього дому від першого, говорить Господь Саваот, і на цьому місці Я дам мир, говорить Госпо́дь Саваот“.
Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
10 Двадцятого й четвертого дня, дев'ятого місяця, другого року Да́рія було́ слово Господнє через пророка Огі́я таке:
Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
11 „Так говорить Госпо́дь Савао́т: Запитай но священиків про Зако́на, гово́рячи:
Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
12 Ось несе хтось освячене м'ясо в полі́ своєї оде́жі, і доторкне́ться поло́ю своєю до хліба, чи до потра́ви, чи до вина, чи до оливи, чи до якої пожи́ви, — чи стане те освя́ченим? І священики відповіли́ та й сказали: „Ні!“
Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
13 Тоді Огі́й сказав: Якщо б нечистий через мертвого доторкну́вся до всього цього, чи стане воно нечистим? І відповіли священики та й сказали: „Стане нечистим!“
Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
14 І відповів Огій та й сказав: „Отакий наро́д цей, і такий цей люд перед Моїм лицем, — говорить Госпо́дь, — і такий усякий чин їхніх рук, і що вони складають там, — нечисте воно!
Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
15 А тепер зверніть но своє серце на час від цього дня й далі, ще по́ки не був покла́дений камінь до каменя в Господньому храмі.
Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
16 Відко́ли то було, що прихо́див бувало до копи́ці набирати двадцять мір, а було тільки десять, прихо́див до чави́ла набрати п'ятдесят мір, а було двадцять.
Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
17 Бив Я вас посу́хою й зеленя́чкого та гра́дом, усі чи́ни ваших рук, та не кли́кали ви до Мене, говорить Госпо́дь.
Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
18 Зверніть ваші серця́ на час від цього дня й далі, від дня двадцятого й четвертого, дев'ятого місяця, від того дня, коли був засно́ваний Господній храм, зверніть ваше серце на це.
Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
19 Чи є ще насіння в комо́рі? Бо ще виноград, і фіґове дерево, і дерево грана́тове, і дерево оли́вкове, — ніщо не прино́сило пло́ду. Від цього дня Я поблагословлю́ їх“.
Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
20 I було́ слово Господнє до Огі́я вдруге двадцятого й четвертого дня того ж місяця таке:
Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
21 Скажи Зорова́велю, намісникові Юдиному, говорячи: Я затрясу́ небо та землю,
Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
22 і попереверта́ю тро́ни царств, і повигу́блюю силу поганських царств, і попереверта́ю колесни́ці та тих, хто їздить у них, і попа́дають коні та їхні верхівці́, один мечем о́дного.
Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
23 Того дня, — говорить Госпо́дь Савао́т, — візьму́ Я тебе, Зорова́велю, сину Шеалтіїлів, Мій ра́бе, — говорить Господь, — і покладу́ тебе, немов ту печа́тку, бо Я тебе вибрав, говорить Госпо́дь Савао́т“.
Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.

< Огій 2 >