కీర్తనల~ గ్రంథము 63
1 ౧ దావీదు కీర్తన. అతడు యూదా అరణ్యంలో ఉన్నప్పుడు రాసినది దేవా, నా దేవుడివి నీవే. మనసారా నిన్ను వెదుకుతాను. నీళ్లు లేక ఎండిపోయిన ప్రాంతంలో నా ప్రాణం నీకోసం దప్పిగొని ఉంది. నిన్ను చూడాలని నా శరీరం ఆత్రుతతో ఎదురు చూస్తున్నది.
Een psalm van David, toen hij in de woestijn van Juda vertoefde. God, wat verlang ik naar U; mijn God, naar U dorst mijn ziel, Naar U smacht mijn lichaam als een dor en droog land naar het water.
Ik blik naar U op in uw heilige woning, Om uw macht en uw glorie te aanschouwen!
Ja, uw genade is kostelijker nog dan het leven: Daarom moeten mijn lippen U loven,
En wil ik U al mijn dagen prijzen, Mijn handen opheffen in uw Naam.
5 ౫ కొవ్వు, మూలుగ తిన్నట్టుగా నా ప్రాణం తృప్తిగా ఉంది. ఆనందించే పెదాలతో నా నోరు నిన్ను కీర్తిస్తుంది.
Gij verzadigt mij als met vet en met merg, En mijn mond juicht U toe met jubelende lippen;
Nog op mijn legerstede moet ik aan U denken, En in mijn nachtwaken over U peinzen.
Want Gij zijt mijn Helper, Ik nestel in de schaduw uwer vleugelen;
Mijn ziel klampt zich aan U vast, En uw rechterhand is mij een stut.
Maar zij, die mijn ondergang zoeken, Zullen in de diepten der aarde verzinken;
Ze vallen ten prooi aan het zwaard, En worden een buit van de jakhalzen.
11 ౧౧ అయితే రాజునైన నేను దేవునిలో సంతోషిస్తాను. ఆయన నామంలో ప్రమాణం చేసేవారంతా ఆయన విషయం గర్వపడతారు. అబద్ధాలు చెప్పే వారి నోరు మూతబడుతుంది.
Doch de Koning zal zich verheugen in God, En wie Hem trouw zweert, zal juichen; Maar de mond van de leugenaars wordt gestopt!
