நீதிமொழிகள் 26
Gelijk de sneeuw in den zomer, en gelijk de regen in den oogst, alzo past den zot de eer niet.
2 ௨ அடைக்கலான் குருவி அலைந்துபோவதுபோலவும், தகைவிலான் குருவி பறந்து போவதுபோலவும், காரணம் இல்லாமல் சொன்னசாபம் தங்காது.
Gelijk de mus is tot wegzweven, gelijk een zwaluw tot vervliegen, alzo zal een vloek, die zonder oorzaak is, niet komen.
Een zweep is voor het paard, een toom voor den ezel, en een roede voor den rug der zotten.
Antwoord den zot naar zijn dwaasheid niet, opdat gij ook hem niet gelijk wordt.
5 ௫ மூடனுக்கு அவனுடைய மதியீனத்தின்படி மறுஉத்திரவு கொடு; கொடுக்காவிட்டால் அவன் தன்னுடைய பார்வைக்கு ஞானியாக இருப்பான்.
Antwoord den zot naar zijn dwaasheid, opdat hij in zijn ogen niet wijs zij.
Hij snijdt zich de voeten af, en drinkt geweld, die boodschappen zendt door de hand van een zot.
7 ௭ நொண்டியின் கால்கள் குந்திக்குந்தி நடக்கும், அப்படியே மூடர்களின் வாயிலுள்ள உவமைச்சொல்லும் குந்தும்.
Hef de benen van den kreupele op; alzo is een spreuk in den mond der zotten.
Gelijk hij, die een edel gesteente in een slinger bindt, alzo is hij, die den zot eer geeft.
Gelijk een doorn gaat in de hand eens dronkaards, alzo is een spreuk in den mond der zotten.
10 ௧0 பலத்தவன் அனைவரையும் நோகச்செய்து, மூடனையும் வேலைவாங்குகிறான், மீறி நடக்கிறவர்களையும் வேலைவாங்குகிறான்.
De groten doen een iegelijk verdriet aan, en huren de zotten, en huren de overtreders.
11 ௧௧ நாயானது தான் கக்கினதை சாப்பிடும்படித் திரும்புவதுபோல, மூடனும் தன்னுடைய மூடத்தனத்திற்குத் திரும்புகிறான்.
Gelijk een hond tot zijn uitspuwsel wederkeert, alzo herneemt de zot zijn dwaasheid.
12 ௧௨ தன்னுடைய பார்வைக்கு ஞானியாக இருப்பவனைக் கண்டால், அவனைவிட மூடனைக்குறித்து அதிக நம்பிக்கையாக இருக்கலாம்.
Hebt gij een man gezien, die wijs in zijn ogen is! Van een zot is meer verwachting dan van hem.
De luiaard zegt: Er is een felle leeuw op den weg, een leeuw is op de straten.
Een deur keert om op haar herre, alzo de luiaard op zijn bed.
15 ௧௫ சோம்பேறி தன்னுடைய கையைக் கலத்திலே வைத்து அதைத் தன்னுடைய வாய்க்குத் திரும்ப எடுக்க வருத்தப்படுகிறான்.
De luiaard verbergt zijn hand in den boezem, hij is te moede, om die weder tot zijn mond te brengen.
De luiaard is wijzer in zijn ogen, dan zeven, die met rede antwoorden.
17 ௧௭ வழியிலே போகும்போது தனக்கு சம்மந்தமில்லாத வழக்கில் தலையிடுகிறவன் நாயைக் காதைப் பிடித்து இழுக்கிறவனைப்போல இருக்கிறான்.
De voorbijgaande, die zich vertoornt in een twist, die hem niet aangaat, is gelijk die een hond bij de oren grijpt.
Gelijk een, die zich veinst te razen, die vuursprankelen, pijlen en dodelijke dingen werpt;
19 ௧௯ அப்படியே, தன்னோடு இருந்தவனை வஞ்சித்து: நான் விளையாட்டுக்கல்லவோ செய்தேன் என்று சொல்லுகிற மனிதனும் இருக்கிறான்.
Alzo is een man, die zijn naaste bedriegt, en zegt: Jok ik er niet mede?
Als er geen hout is, gaat het vuur uit; en als er geen oorblazer is, wordt het gekijf gestild.
21 ௨௧ கரிகள் தழலுக்கும், விறகு நெருப்புக்கும் ஏதுவானதுபோல, கோபக்காரன் சண்டைகளை மூட்டுகிறதற்கு ஏதுவானவன்.
De dove kool is om de vurige kool, en het hout om het vuur; alzo is een kijfachtig man, om twist te ontsteken.
De woorden des oorblazers zijn als dergenen, die geslagen zijn, en die dalen in het binnenste des buiks.
Brandende lippen, en een boos hart, zijn als een potscherf met schuim van zilver overtogen.
Die haat draagt, gelaat zich vreemd met zijn lippen; maar in zijn binnenste stelt hij bedrog aan.
Als hij met zijn stem smeekt, geloof hem niet, want zeven gruwelen zijn in zijn hart.
Wiens haat door bedrog bedekt is, diens boosheid zal in de gemeente geopenbaard worden.
27 ௨௭ படுகுழியை வெட்டுகிறவன் தானே அதில் விழுவான்; கல்லைப் புரட்டுகிறவன்மேல் அந்தக் கல் திரும்ப விழும்.
Die een kuil graaft, zal er in vallen, en die een steen wentelt, op hem zal hij wederkeren.
Een valse tong haat degenen, die zij verbrijzelt; en een gladde mond maakt omstoting.
