< Levítico 17 >
2 Habla a Aarón, a sus hijos y a todos los hijos de Israel: Esto es lo que Yavé ordenó:
Beveel Aäron en zijn zonen en alle Israëlieten, en zeg hun: Dit heeft Jahweh bevolen:
3 A cualquier hombre de la casa de Israel que mate en sacrificio un becerro, un cordero o una cabra dentro del campamento, o que lo degüelle fuera del campamento,
Iedereen van Israëls huis, die een stier, een lam of een geit in of buiten de legerplaats slacht,
4 y que no lo lleve a la entrada del Tabernáculo de Reunión para que el animal sea presentado ante Yavé delante del Tabernáculo de Yavé, le será imputada la sangre. Derramó sangre, y tal hombre será cortado de su pueblo.
en ze niet bij bij de ingang van de openbaringstent brengt om voor de woning van Jahweh een gave aan Jahweh op te dragen, zal het als bloedschuld worden aangerekend; die man heeft bloed vergoten, en zal van zijn volk worden afgesneden.
5 Los hijos de Israel llevarán los animales que sacrificaban en el campo y los presentarán ante Yavé al sacerdote en la entrada del Tabernáculo de Reunión. Allí los matarán como sacrificios de paz a Yavé.
Daarom moeten de kinderen Israëls hun slachtoffers, die zij gewoon zijn in het open veld te slachten, voor Jahweh naar den priester brengen bij de ingang van de openbaringstent, en als vredeoffers voor Jahweh slachten.
6 El sacerdote rociará la sangre sobre el altar de Yavé en la entrada del Tabernáculo de Reunión, y ordenará quemar la grasa en olor que apacigua a Yavé.
En de priester moet het bloed op het altaar van Jahweh bij de ingang van de openbaringstent sprenkelen, en het vet als een heerlijk geurend offer voor Jahweh in rook doen opgaan.
7 Nunca más harán sus sacrificios a los demonios, tras los cuales se prostituyeron. Tendrán esto como estatuto perpetuo a través de sus generaciones.
Ze mogen dus hun offers niet meer voor de bosgeesten slachten, die zij ontuchtig achterna lopen. Dit is voor hen een eeuwig geldende wet van geslacht tot geslacht.
8 Les dirás: Cualquier hombre de la casa de Israel, o extranjero que peregrina en medio de ellos, que ofrezca holocausto o sacrificio,
Ge moet hun dus zeggen: Iedereen van Israëls huis en van de vreemdelingen in uw midden, die een brand of slachtoffer opdraagt,
9 y no lo lleve a Yavé para ofrecerlo en la entrada del Tabernáculo de Reunión, será cortado de su pueblo.
en het niet naar de openbaringstent brengt, om het Jahweh te offeren, zal van zijn volk worden afgesneden.
10 Yo me enfrentaré a aquella persona que coma cualquier clase de sangre, sea de la casa de Israel o extranjero que peregrina entre ellos. A la persona que coma sangre la cortaré de su pueblo.
Iedereen uit het huis van Israël of van de vreemdelingen in uw midden, die enig bloed nuttigt, zal Ik om het nuttigen van dat bloed mijn gramschap doen voelen en hem van zijn volk afsnijden.
11 Porque la vida de la carne está en la sangre, y Yo se la di para que hagan sobre el altar sacrificio que apacigua por ellos mismos. Porque la sangre es la que hace sacrificio que apacigua por ustedes mismos.
Want in het bloed zit het leven van een schepsel. Daarom heb Ik het u enkel voor het altaar gegeven, om voor u verzoening te verkrijgen; want het bloed verkrijgt verzoening door het leven.
12 Por tanto dije a los hijos de Israel: Ninguna persona entre ustedes comerá sangre. Tampoco el extranjero que peregrina entre ustedes comerá sangre.
Daarom zeg Ik tot de kinderen Israëls: Niemand van u mag bloed nuttigen; ook de vreemdeling niet, die in uw midden woont.
13 Cualquier hombre de los hijos de Israel o de los extranjeros que peregrinan entre ellos, que cace animal o ave que se pueda comer, derramará su sangre y la cubrirá con tierra,
Iedereen van de Israëlieten en van de vreemden in uw midden, die wild of gevogelte heeft gejaagd, dat gegeten mag worden, moet het bloed uitgieten en met aarde bedekken.
14 porque la vida de toda carne está en su sangre. Por tanto, dije a los hijos de Israel: No comerán la sangre de ninguna carne, porque la vida de toda carne es su sangre. Todo el que la coma será cortado.
Want het leven van elk schepsel zit in zijn bloed. Daarom herhaal Ik tot de Israëlieten: Van geen enkel schepsel moogt ge het bloed nuttigen; want het leven van ieder schepsel zit in zijn bloed. Iedereen, die het nuttigt, zal worden afgesneden.
15 Cualquier persona, sea nativo o extranjero, que coma animal mortecino o destrozado [por fieras], lavará sus ropas, se lavará con agua y será impura hasta llegar la noche. Entonces quedará purificada.
Iedereen, zowel de ingezetene als de vreemde, die een gestorven of een verscheurd dier eet, moet zijn kleren wassen, een bad nemen, en is tot de avond onrein; daarna is hij weer rein.
16 Pero si no lava sus ropas ni lava su cuerpo, cargará su culpa.
Als hij zijn kleren niet wast en geen bad neemt, begaat hij een zonde.