Oseas 6

1 ¡Vengan, volvamos a Yavé! Porque Él desgarró, pero nos sanará. Él hirió, pero nos vendará.

"Komt, laat ons teruggaan tot Jahweh!" Want Hij verscheurt, maar Hij zal ons genezen, Hij slaat, maar Hij zal ons verbinden;

2 Nos dará vida después de dos días. Al tercer día nos levantará para que vivamos delante de Él.

Na twee dagen zal Hij ons doen herleven, De derde dag doen verrijzen, opdat wij leven voor zijn aanschijn!

3 ¡Conozcámoslo, pues! ¡Sigamos adelante para conocer a Yavé! Su salida es tan cierta como la aurora. Él vendrá a nosotros como la lluvia, como la lluvia tardía que riega la tierra.

Laat ons Jahweh kennen, Hem ijverig zoeken! Zodra wij Hem zoeken, vinden wij Hem: Dan komt Hij tot ons als een milde regen, Als een lentebui, die de aarde drenkt!

4 ¿Qué haré contigo, Efraín? ¿Qué haré contigo, Judá? Su fidelidad es como nube mañanera, como el rocío temprano que desaparece.

Efraïm, wat zal Ik u doen, Juda, hoe met u handelen? Uw vroomheid is als een morgenwolk, Vergankelijk als de ochtenddauw!

5 Por eso los maté con las palabras de mi boca. Los trocé por medio de los profetas, y mi sentencia saldrá como la luz.

Daarom heb Ik er op ingeslagen door de profeten, Ze gedood door de woorden van mijn mond; Is mijn gericht als het licht Te voorschijn getreden.

6 Porque fidelidad quiero, y no sacrificios, conocimiento de ʼElohim, y no holocaustos.

Want vroomheid wil Ik, geen offers; Kennis van God liever dan offeranden.

7 Ellos, como Adán, quebrantaron mi Pacto. Allí me fueron infieles.

Maar laaghartig hebben zij mijn verbond overtreden, En zijn Mij toen ontrouw geworden.

8 Galaad es una villa de malhechores, llena de huellas de sangre.

Gilad is een vesting van schurken, Vol bloedige sporen;

9 Como salteadores al acecho de un hombre, así bandas de sacerdotes asesinan por el camino a Siquem, cometieron execrable maldad.

Als een roverbende De priesterschaar! Op de weg naar Sikem wordt gemoord, Worden boze plannen gesmeed;

10 En la Casa de Israel vi cosas horrendas. Allí se prostituye Efraín. Allí se contamina Israel.

In Betel heb Ik gruwelen aanschouwd: Daar heeft Efraïm ontucht bedreven. Israël heeft zich bezoedeld;

11 Y también tú, Judá, tienes preparada la cosecha cuando Yo restaure de la cautividad a mi pueblo.

Juda, ook u is een oogst weggelegd: Al zou Ik het lot van mijn volk ten beste keren, En Israël willen genezen!