< Salmos 134 >

1 Un cántico de los peregrinos que van a Jerusalén. Alaben al Señor, todos ustedes, sus siervos, que adoran en su casa al anochecer.
Een bedevaartslied. Welaan dan, zegent nu Jahweh, Gij allen, dienaars van Jahweh: Die in het huis van Jahweh verblijft, En ‘s nachts in zijn voorhoven toeft!
2 Levanten sus manos frente al lugar santo y adórenlo.
Heft uw handen naar het heiligdom op, En zegent nu Jahweh;
3 Que el Señor te bendiga desde Sión. Él, que hizo los cielos y la tierra.
En uit Sion zal Jahweh u zegenen, Die hemel en aarde heeft gemaakt!

< Salmos 134 >