Holy Bible Aionian Edition® ~ SlavonicChurch---Church-Slavonic-Elizabeth ~ Joshua Chapter 12

< Книга Иисуса Навина 12 >

1 И сии царие земли, ихже избиша сынове Израилевы и наследиша землю их об ону страну Иордана, от восток солнца, от дебри Арнонския даже до горы Аермон, и всю землю араву от восток:

Dit nu zijn de koningen des lands, die de kinderen Israels geslagen hebben, en hun land erfelijk bezaten, aan gene zijde van de Jordaan, tegen den opgang der zon; van de beek Arnon af tot den berg Hermon, en het ganse vlakke veld tegen het oosten:

2 Сиона царя Аморрейска, иже живяше во Есевоне, обладаяй от Ароира, иже есть в дебри Арнонстей от страны дебри, и пол (земли) Галаада даже до Иавока, (идеже) пределы сынов Аммоних:

Sihon, de koning der Amorieten, die te Hesbon woonde; die van Aroer af heerste, welke aan den oever der beek Arnon is, en over het midden der beek en de helft van Gilead, en tot aan de beek Jabbok, de landpale der kinderen Ammons;

3 и арава даже до моря Хенереф на востоки, и даже до моря арава, моря Солищнаго от восток, путем иже ко Вифсимофу, и от Фемана иже под Асидоф-Фасгою:

En over het vlakke veld tot aan de zee van Cinneroth tegen het oosten, en tot aan de zee des vlakken velds, de Zoutzee, tegen het oosten, op den weg naar Beth-Jesimoth; en van het zuiden beneden Asdoth-Pisga.

4 и Ог царь Васанский остася от Исполинов, иже обита во Астарофе и во Едраине,

Daartoe de landpale van Og, den koning van Bazan, die van het overblijfsel der reuzen was, wonende te Astharoth en te Edrei.

5 обладаяй от горы Аермон, и от Селхи, и всею землею Васан даже до предел Гесури, и Махафи, и пол Галаада до предел Сиона царя Есевонска.

En heerste over den berg Hermon, en over Salcha, en over geheel Bazan, tot aan de landpale der Gezurieten, en der Maachathieten; en de helft van Gilead, de landpale van Sihon, den koning van Hesbon.

6 Моисей раб Господень и сынове Израилевы поразиша я: и даде ю Моисей раб Господень в наследие Рувиму и Гаду и полплемени Манассиину.

Mozes, de knecht des HEEREN, en de kinderen Israels sloegen hen, en Mozes, de knecht des HEEREN, gaf aan de Rubenieten en aan de Gadieten, en aan den halven stam van Manasse, dat land tot een erfelijke bezitting.

7 И сии царие Аморрейстии, яже изби Иисус и сынове Израилевы об ону страну Иордана, при мори Валгад на поли Ливана, и даже до горы Алок, восходящих в Сиир: и даде ю Иисус племеном Израилевым в наследие по жребию их,

Dit nu zijn de koningen des lands, die Jozua sloeg, en de kinderen Israels, aan deze zijde van de Jordaan tegen het westen, van Baal-Gad aan, in het dal van den Libanon, en tot aan den kalen berg, die naar Seir opgaat; en Jozua gaf het aan de stammen Israels tot een erfelijke bezitting, naar hun afdelingen.

8 на горе и на поли, и во Араве и во Асидофе, и в пустыни и во нагеве, Хеттеа и Аморреа, и Хананеа и Ферезеа, и Евеа и Иевусеа:

Wat op het gebergte, en in de laagte, en in het vlakke veld, en in de aflopingen der wateren, en in de woestijn, en tegen het zuiden was: de Hethieten, de Amorieten, en Kanaanieten, de Ferezieten, de Hevieten, en de Jebusieten.

9 царя Иерихонска и царя Гайска, иже есть близ Вефиля,

De koning van Jericho, een; de koning van Ai, die ter zijde van Beth-El is, een;

10 царя Иерусалимска, царя Хевронска,

De koning van Jeruzalem, een; de koning van Hebron, een;

11 царя Иеримуфска, царя Лахисска,

De koning van Jarmuth, een; de koning van Lachis, een;

12 царя Еглонска, царя Газерска,

De koning van Eglon, een; de koning van Gezer, een;

13 царя Давирска, царя Гадерска,

De koning van Debir, een; de koning van Geder, een;

14 царя Ермафска, царя Адерска,

De koning van Horma, een; de koning van Harad, een;