Книга пророка Иеремии 8

1 Во время оно, глаголет Господь, извергут кости царей Иуды и кости князей его, и кости священников и кости пророков и кости обитающих во Иерусалиме из гробов их

Ter zelfder tijd, spreekt de HEERE, zullen zij de beenderen der koningen van Juda, en de beenderen hunner vorsten, en de beenderen der priesteren, en de beenderen der profeten, en de beenderen der inwoners van Jeruzalem, uit hun graven uithalen.

2 и повергут их противу солнца и луны и противу всех звезд небесных и противу всего воинства небеснаго, ихже возлюбиша и имже служиша и вслед их ходиша, и ихже держахуся и имже поклонишася: неоплакани и непогребени будут и в пример на лицы земли будут:

En zij zullen ze uitspreiden voor de zon, en voor de maan, en voor het ganse heir des hemels, die zij liefgehad, en die zij gediend, en die zij nagewandeld, en die zij gezocht hebben, en voor dewelke zij zich nedergebogen hebben; zij zullen niet verzameld noch begraven worden; tot mest op den aardbodem zullen zij zijn.

3 яко избраша паче смерть, неже живот, и всем, иже осташа от племене сего строптиваго во всех местех, аможе изрину их рече Господь Сил.

En de dood zal voor het leven verkoren worden, bij het ganse overblijfsel der overgeblevenen uit dit boze geslacht, in al de plaatsen der overgeblevenen, waar Ik hen henengedreven zal hebben, spreekt de HEERE der heirscharen.

4 И речеши к ним: понеже сия глаголет Господь: еда падаяй не востает, или отврашаяйся не обратится?

Zeg wijders tot hen: Zo zegt de HEERE: Zal men vallen, en niet weder opstaan? Zal men afkeren, en niet wederkeren?

5 Вскую отвратишася людие Мои сии во Иерусалиме отвращением безстудным и укрепишася во произволении своем и не восхотеша обратитися?

Waarom keert dan dit volk te Jeruzalem af met een altoosdurende afkering? Zij houden vast aan bedrog, zij weigeren weder te keren.

6 Внимайте и слушайте: не тако ли возглаголют: несть человек творяй покаяние о гресе своем, глаголя: что сотворих? Изнеможе бежай от течения своего, аки конь утружден во ржании своем.

Ik heb geluisterd en toegehoord, zij spreken dat niet recht is, er is niemand, die berouw heeft over zijn boosheid, zeggende: Wat heb ik gedaan? Een ieder keert zich om in zijn loop, gelijk een onbesuisd paard in den strijd.

7 Еродиа на небеси позна время свое, горлица и ластовица селная, врабие сохраниша времена входов своих: людие же Мои сии не познаша судеб Господних.

Zelfs een ooievaar aan den hemel weet zijn gezette tijden, en een tortelduif, en kraan, en zwaluw, nemen den tijd hunner aankomst waar; maar Mijn volk weet het recht des HEEREN niet.

8 Како речете, яко мы мудри есмы и закон Господень с нами есть? Истинно всуе бысть трость лживая книжником.

Hoe zegt gij dan: Wij zijn wijs en de wet des HEEREN is bij ons! Ziet, waarlijk tevergeefs werkt de valse pen der schriftgeleerden.

9 Постыдешася премудрии, и устрашени и поимани быша, слово бо Господне отвергоша: кая мудрость есть в них?

De wijzen zijn beschaamd, verschrikt en gevangen; ziet, zij hebben des HEEREN woord verworpen, wat wijsheid zouden zij dan hebben?

10 Сего ради дам жены их иным и села их наследником, понеже от мала даже до велика вси златолюбию последуют и от пророка даже до священника вси творят лжу,

Daarom zal Ik hun vrouwen aan anderen geven, hun akkers aan andere bezitters; want van den kleinste aan tot den grootste toe pleegt een ieder van hen gierigheid; van den profeet aan tot den priester toe bedrijft een ieder van hen valsheid.

11 и изцеляху сотрения дщере людий Моих, ко безчестию глаголюще: мир, мир. И не бе мира.

En zij genezen de breuk van de dochter Mijns volks op het lichtste, zeggende: Vrede, vrede! doch daar is geen vrede.

12 Постыждени суть, яко гнусство сотвориша и постыдением не постыдешася и посрамитися не ведеша: сего ради падут между падающими, во время посещения своего падут рече Господь.

Zijn zij beschaamd, omdat zij gruwel bedreven hebben? Ja, zij schamen zich in het minste niet, en weten niet schaamrood te worden; daarom zullen zij vallen onder de vallenden; ten tijde hunner bezoeking zullen zij struikelen, zegt de HEERE.

13 И соберут плоды их, глаголет Господь: несть грозда на лозе, и не суть смокви на смоковницах, и листвие отпадоша: и дах им, и мимоидоша их.

Ik zal hen voorzeker wegrapen, spreekt de HEERE; er zijn geen druiven aan den wijnstok, en geen vijgen aan den vijgeboom, ja, het blad is afgevallen; en de geboden, die Ik hun gegeven heb, die overtreden zij.

14 Почто мы седим? Совокупитеся и внидем во грады тверды и повержемся тамо, яко Господь Бог наш отрину нас и напои нас водою желчи, согрешихом бо пред Ним.

Waarom blijven wij zitten? Verzamelt u, en laat ons ingaan in de vaste steden, en aldaar stilzwijgen; immers heeft ons de HEERE, onze God, doen stilzwijgen, en ons met gallewater gedrenkt, omdat wij tegen den HEERE gezondigd hebben.

15 Ждахом мира, и не бяху благая: времене уврачевания, и се, боязнь.

Men wacht naar vrede, maar er is niets goeds, naar tijd van genezing, maar ziet, er is verschrikking.

16 От Дана слышано бысть ржание коней его, от гласа ржания яждения коней потрясеся вся земля: и приидет и пожрет землю и исполнение ея, град и обитающих в нем:

Van Dan af wordt het gesnuif zijner paarden gehoord; het ganse land beeft van het geluid der briesingen zijner sterken; en zij komen daarhenen, dat zij het land opeten en diens volheid, de stad en die daarin wonen.

17 яко се, Аз послю на вас змии умерщвляющыя, имже несть обаяния, и угрызут вас, рече Господь,

Want ziet, Ik zend slangen, basilisken onder ulieden, tegen dewelke geen bezwering is; die zullen u bijten, spreekt de HEERE.

18 неизцельно со болезнию сердца вашего изчезающаго.

Mijn verkwikking is in droefenis; mijn hart is flauw in mij.

19 Се, глас вопля и дщере людий Моих от земли издалеча: еда Господь несть в Сионе? Или Царя несть в нем? Понеже прогневаша Мя во изваянных своих и в суетных чуждих.

Ziet, de stem van het geschrei der dochteren mijns volks is uit zeer verren lande: Is dan de HEERE niet te Sion, is haar koning niet bij haar? Waarom hebben zij Mij vertoornd met hun gesneden beelden, met ijdelheden der vreemden?

20 Пройде жатва, мимоиде лето, и мы несмы спасени.

De oogst is voorbijgaande, de zomer is ten einde; nog zijn wij niet verlost.

21 Над сокрушением дщере людий моих сокрушен есмь и скорбен: во ужасе объяша мя болезни аки раждающия.

Ik ben gebroken vanwege de breuk der dochter mijns volks; ik ga in het zwart, ontzetting heeft mij aangegrepen.

22 Или ритины несть в Галааде? Или врача несть тамо? Чесо ради несть изцелена рана дщере людий моих?

Is er geen balsem in Gilead? Is er geen heelmeester aldaar? Want waarom is de gezondheid der dochter mijns volks niet gerezen?