Книга пророка Иеремии 12
1 Праведен еси, Господи, яко отвещаю к Тебе: обаче судбы возглаголю к Тебе: что, яко путь нечестивых спеется, угобзишася вси творящии беззакония?
Jahweh, Gij zijt te rechtvaardig, om met U te twisten; Toch leg ik U een rechtsvraag voor: Waarom hebben de goddelozen geluk, Leven al de trouwelozen in vrede?
2 Насадил еси их, и укоренишася, чада сотвориша и сотвориша плод: близ еси Ты уст их, далече же от утроб их.
Gij hebt ze geplant; ze hebben wortel geschoten, Ze groeien, en dragen ook vrucht: Toch waart Gij enkel dichtbij in hun mond, Maar ver van hun hart.
3 И Ты, Господи, разумееши мя, видел мя еси и искусил еси сердце мое пред Тобою: собери их яко овцы на заколение и очисти их в день заколения их.
Jahweh, Gij kent en doorschouwt mij, Gij toetst mijn gezindheid voor U: Sleep ze dus weg als schapen ter slachting, Bestem ze voor de dag van de dood!
4 Доколе плакати имать земля, и трава вся селная изсхнет от злобы живущих на ней? Погибоша скоти и птицы, яко рекоша: не узрит Бог путий наших.
Hoelang zal het land blijven treuren, En al het veldgewas kwijnen, Zullen vee en vogels vergaan om de boosheid van zijn bewoners? Ze durven nog zeggen: Hij zal ons einde niet zien!
5 Нозе твои текут и разслабляют тя: како уготовишися с коньми? И в земли мира твоего уповал еси, како сотвориши в шуме Иорданстем?
Als u de wedloop met voetgangers afmat, Hoe houdt ge de paarden dan bij; En als ge u niet veilig voelt in een vredig land, Wat doet ge dan in het kreupelhout van de Jordaan?
6 Понеже и братия твоя и дом отца твоего, и сии отвергошася тебе и тии возопиша, созади тебе собрашася: не веруй им, егда глаголати будут тебе благая.
Want zelfs uw broeders en het huis van uw vader Zijn u ontrouw geworden, en schreeuwen u na; Vertrouw ze dus niet, Al spreken ze u nog zo vriendelijk toe!
7 Оставих дом Мой, оставих достояние Мое, дах возлюбленную душу Мою в руки врагов ея:
Ik heb mijn huis al verlaten, Mijn erfdeel verstoten, Mijn zielsgeliefde overgeleverd In de hand van haar vijanden.
8 бысть Мне достояние Мое яко лев в дубраве, даде противу Мене глас свой: сего ради возненавидех е.
Mijn erfdeel is tegen Mij opgestaan Als een leeuw in het woud; Het brulde Mij tegen, En daarom ging Ik het haten.
9 Не вертеп ли иенин достояние Мое Мне, или пещера окрест его? Идите, соберите вся звери селныя, и да приидут снести е.
Mijn erfdeel is in mijn oog een bonte vogel geworden, Van alle kanten door roofvogels omringd. Op, drijft de wilde beesten samen, Haalt ze bijeen, om het op te slokken.
10 Пастырие мнози растлиша виноград Мой, оскверниша часть Мою, даша часть желаемую Мою в пустыню непроходную,
Een bende herders heeft mijn wijngaard vernield, Mijn erfdeel vertrapt, Mijn kostelijke akker In een woeste steppe veranderd.
11 положиша в потребление пагубы: Мене ради разорением разорена есть вся земля, яко ни един есть, иже размышляет сердцем.
Ze hebben er een woestijn van gemaakt, Treurend en eenzaam voor mijn aanschijn; Het hele land ligt verwoest, Niemand, die er zich om bekommert.
12 Во всякий путь пустыни приидоша опустошающии, яко мечь Господень пояст от края земли даже до края ея: несть мира всяцей плоти.
Over alle toppen der steppe Zijn de rovers gekomen; Want het zwaard van Jahweh verslindt aan het ééne einde, En tot het andere eind van het land is geen sterveling veilig.
13 Посеясте пшеницу, а терние пожасте: достояния их не полезна будут им: постыдитеся стыдением от похваления вашего, от поношения пред Господем.
Ze hebben tarwe gezaaid, maar doornen gemaaid, Zich vruchteloos afgesloofd; Nu staan ze beschaamd om hun oogst Door Jahweh’s ziedende toorn.
14 Яко сия глаголет Господь о всех соседех лукавых, прикасающихся наследию Моему, еже разделих людем Моим Израилю: се, Аз исторгну их от земли их и дом Иудин извергну от среды их:
Zo spreekt Jahweh: Al mijn boze buren, die mijn erfdeel hebben aangerand, Dat Ik Israël, mijn volk, had geschonken: Zie, Ik ruk ze weg van hun grond, En het huis van Juda uit hun midden.
15 и будет, егда исторгну их, обращуся и помилую их, и вселю их когождо в достояние свое и когождо в землю свою:
Maar als Ik ze heb weggerukt, Zal Ik Mij weer hunner ontfermen; Dan breng Ik ze allen terug naar hun erfdeel, Allen weer terug naar hun eigen land.
16 и будет, аще учащеся научатся путем людий Моих, еже клятися именем Моим, жив Господь, якоже научиша людий Моих клятися Ваалом, и созиждутся посреде людий Моих:
En als zij de wegen van mijn volk leren kennen, Bij mijn Naam leren zweren: "Bij het leven van Jahweh!" Zoals ze mijn volk bij Báal leerden zweren: Dan krijgen ze een plaats in de kring van mijn volk.
17 аще же не послушают, исторгну язык оный исторганием и погублением, рече Господь.
Maar zo ze niet willen horen, Zal Ik dit volk vernielen, Vernielen en verdelgen: Is de godsspraak van Jahweh!
