Исход 32
1 И видевше людие, яко умедли Моисей снити с горы, восташа людие на Аарона и глаголаша ему: востани и сотвори нам боги, иже пойдут пред нами: Моисей бо сей человек, иже изведе нас от земли Египетския, не вемы, что бысть ему.
Toen het volk intussen zag, dat Moses nog maar steeds niet van de berg afdaalde, liep het rond Aäron te hoop en zei tot hem: Kom, maak ons een god, die voor ons uittrekt; want we weten niet, wat er met Moses is gebeurd, den man, die ons uit Egypte heeft geleid.
2 И рече им Аарон: измите усерязи златыя, яже во ушесех жен ваших и дщерей, и принесите ко мне.
Aäron gaf hun ten antwoord: Haalt de gouden ringen uit de oren van uw vrouwen, zonen en dochters, en brengt die bij mij.
3 И изяша вси людие усерязи златы, яже во ушесех жен их, и принесоша ко Аарону.
En al het volk legde de gouden oorringen af, en bracht ze naar Aäron.
4 И взя от рук их и слия их делом литым, и сотвори им телца литаго. И рекоша: сии бози твои, Израилю, иже изведоша тя из земли Египетския.
Deze nam ze van hen aan, goot ze in een kleivorm, en maakte er een gegoten kalf van. Nu riepen zij: Israël, daar is uw God, die u uit Egypte heeft geleid!
5 И видев Аарон, созда олтарь прямо ему, и проповеда Аарон, глаголя: праздник Господнь утре.
Toen Aäron dat zag, bouwde hij er een altaar voor, en kondigde af: Morgen is het feest ter ere van Jahweh!
6 И обутреневав наутрие, вознесе всесожжения и принесе жертву спасения. И седоша людие ясти и пити и восташа играти.
En de volgende morgen droeg men brand en vredeoffers op, en het volk zat neer, om te eten en te drinken, en ging zich vermaken.
7 И рече Господь к Моисею глаголя: иди скоро, сниди отсюду, беззаконноваша бо людие твои, ихже извел еси из земли Египетския:
Toen sprak Jahweh tot Moses: Ga naar beneden, want uw volk, dat ge uit Egypte hebt geleid, is diep bedorven.
8 преступиша с пути скоро, егоже заповедал еси им: сотвориша себе телца, и поклонишася ему, и пожроша ему, и реша:
Het heeft nu de weg al verlaten, die Ik het heb voorgeschreven. Zij hebben zich een kalf gegoten, aanbidden het, brengen het offers, en roepen: Israël, dit is uw God, die u uit Egypte heeft geleid!
9 сии бози твои, Израилю, иже изведоша тя из земли Египетския:
En Jahweh vervolgde tot Moses: Ik heb nu gemerkt, wat voor volk het is: een halsstarrig volk.
10 и ныне остави Мя, и возярився гневом на ня, потреблю их, и сотворю тя в язык велик.
Laat Mij dus begaan, en mijn woede op hen koelen; Ik zal ze vernietigen en dan van u een groot volk maken.
11 И помолися Моисей пред Господем Богом и рече: вскую, Господи, яришися гневом на люди Твоя, ихже извел еси из земли Египетския крепостию великою и мышцею Твоею высокою?
Maar Moses trachtte Jahweh, zijn God, te vermurwen, en sprak: Ach, Jahweh, waarom zoudt Gij uw woede koelen op uw volk, dat Gij met grote kracht en sterke hand uit Egypte hebt geleid?
12 Да не когда рекут Египтяне, глаголюще: с лукавством изведе их погубити в горах и потребити их от земли: утоли гнев ярости Твоея и милостив буди о злобе людий Твоих,
Waarom zouden de Egyptenaren zeggen: "Met opzet heeft Hij hen weggeleid, om hen in de bergen te doen omkomen en hen van de aarde te verdelgen!" Laat toch uw ziedende gramschap bedaren, en trek het onheil weer terug van uw volk.
13 помянув Авраама и Исаака и Иакова, Твоя рабы, имже клялся еси Собою, и рекл еси к ним, глаголя: зело умножу семя ваше, яко звезды небесныя множеством, и всю сию землю, юже рекл еси дати семени их, и обладают ею во веки.
Gedenk toch uw dienaren Abraham, Isaäk en Israël, wien Gij bij Uzelf hebt gezworen: "Ik zal uw kroost talrijk maken als de sterren aan de hemel, en hun heel dit land schenken, dat Ik hun heb beloofd, en zij zullen het als erfdeel bezitten voor eeuwig."
14 И умилостивися Господь о зле, еже рече сотворити людем Своим.
Toen kreeg Jahweh spijt over het onheil, waarmee Hij zijn volk had bedreigd.
15 И возвратився Моисей, сниде с горы: и две скрижали свидения в руку его, скрижали каменны написаны от обою страну их, сюду и сюду быша написаны:
Nu daalde Moses af van de berg met de beide tafelen van het Verbond in de hand, die aan beide zijden, van voren en van achteren, waren beschreven.
16 и скрижали дело Божие быша, и написание, написание Божие изваяно на скрижалех.
Die tafelen waren Gods eigen werk, en het schrift in die tafelen gegrift, was Gods eigen schrift.
17 И услышав Иисус глас людий кричащих, рече к Моисею: глас ратный в полце.
Toen Josuë het volk hoorde joelen, zei hij tot Moses: Er is strijdrumoer in de legerplaats.
18 И рече Моисей: несть глас начинающих одолевати, ниже глас начинающих бежати, но глас начинающих напиватися вином аз слышу.
Maar Moses antwoordde: Dit zijn geen overwinningskreten noch kreten bij een nederlaag; maar ik hoor zingen.
19 И егда приближашеся к полку, узре телца и лики: и возярився гневом Моисей, поверже из руку своею обе скрижали, и сокруши я под горою:
Toen Moses de legerplaats was genaderd, en het kalf en de reidansen zag, barstte zijn gramschap los, wierp hij de tafelen uit zijn handen en smeet ze tegen de voet van de berg aan stukken.
20 и взем телца, егоже сотвориша, сожже его во огни и сотре его подробну, и разсыпа его по воде, и напои ею сыны Израилевы.
Daarop greep hij het kalf, dat ze hadden gemaakt, verbrandde het, vergruizelde het tot stof, en strooide dit op het water, dat hij de Israëlieten liet drinken.
21 И рече Моисей Аарону: что сотвориша тебе людие сии, яко навел еси на них грех велик?
Toen zei Moses tegen Aäron: Wat heeft dit volk u toch gedaan, dat ge het met zulk een zware schuld hebt beladen?
22 И рече Аарон к Моисею: не гневайся, господине: ты бо веси людий сих устремление.
Aäron antwoordde: Laat mijn heer niet toornig worden; gij weet toch zelf, hoe slecht dat volk is.
23 Глаголаша бо ми: сотвори нам боги, иже пойдут пред нами: Моисей бо сей человек, иже изведе ны от Египта, не вемы, что бысть ему:
Ze zeiden tot mij: Maak ons een god, die voor ons uittrekt; want we weten niet, wat er met Moses is gebeurd, den man, die ons uit Egypte heeft geleid.
24 и рекох им: иже имать злато, измите: и изяша, и даша мне, и ввергох е во огнь, и излияся телец сей.
Toen sprak ik tot hen: Wie goud heeft, moet er zich van ontdoen. En ze gaven het mij; ik wierp het in het vuur, en dit kalf kwam er uit.
25 Видев же Моисей люди, яко разделишася, раздели бо их Аарон в порадование супостатом их:
Toen Moses zag hoe bandeloos het volk was geworden, omdat Aäron de teugels had laten schieten tot leedvermaak van hun vijanden,
26 ста же Моисей во вратех полка и рече: аще кто есть Господнь, да идет ко мне. Снидошася убо к нему вси сынове Левиины.
ging hij aan de ingang van de legerplaats staan, en riep: Wie voor Jahweh is, hierheen! Alle zonen van Levi schaarden zich om hem heen.
27 И рече им: сия глаголет Господь Бог Израилев: препояшите кийждо свой мечь при бедре и пройдите, и возвратитеся от врат до врат сквозе полк, и убийте кийждо брата своего и кийждо ближняго своего и кийждо соседа своего.
Hij sprak tot hen: Zo spreekt Jahweh Israëls God! Gordt allen uw zwaard aan! Trekt heen en weer de legerplaats door van de ene poort naar de andere, en slaat broeder, vriend en kennis dood.
28 И сотвориша сынове Левиины, якоже глагола им Моисей: и паде от людий в той день до трех тысящ мужей.
De zonen van Levi deden, wat Moses gelastte, en zo vielen er op die dag van het volk ongeveer drieduizend man.
29 И рече им Моисей: наполнисте руки вашя днесь Господу, кийждо в сыне своем и в брате своем, да дастся на вас благословение.
Nu sprak Moses: Ge hebt u heden aan Jahweh gewijd, iedereen ten koste van zijn zoon en zijn broeder; zo hebt ge u heden zegen verworven.
30 И бысть на утрие, рече Моисей к людем: вы согрешисте грех велик: и ныне взыду к Богу, да умолю о гресе вашем.
De volgende dag sprak Moses tot het volk: Ge hebt een zware zonde bedreven. Maar ik wil omhoog naar Jahweh gaan; misschien dat ik nog vergiffenis voor uw zonden kan krijgen.
31 И возвратися Моисей ко Господу и рече: молюся ти, Господи: согрешиша людие сии грех велик и сотвориша себе боги златы:
En Moses keerde naar Jahweh terug, en sprak: Ach Jahweh, het volk heeft zwaar gezondigd; zij hebben zich een god van goud gemaakt.
32 и ныне, аще убо оставиши им грех их, остави: аще же ни, изглади мя из книги Твоея, в нюже вписал еси.
Maar vergeef toch hun zonden, of schrap mij uit het boek, dat Gij hebt geschreven.
33 И рече Господь к Моисею: аще кто согреши предо Мною, изглажу его из книги Моея:
Jahweh gaf Moses ten antwoord: Ik schrap hem uit mijn boek, die tegen Mij heeft gezondigd!
34 ныне же иди, сниди и возведи люди сия на место, еже рех тебе: се, Ангел Мой предидет пред лицем твоим: в оньже день присещу, наведу на них грех их.
Ga nu, en leid het volk naar de plaats, waarvan Ik u gesproken heb. Zie, een engel zal wel voor u uitgaan; maar als de dag voor mijn wraak is gekomen, zal Ik hen voor hun zonden straffen.
35 И порази Господь люди за сотворение телца, егоже сотвори Аарон.
Zo kastijdde Jahweh het volk, omdat zij Aäron het kalf hadden laten maken.
