Исход 15
1 Поим Господви, славно бо прославися: коня и всадника вверже в море:
Toen zong Mozes en de kinderen Israels den HEERE dit lied, en spraken, zeggende: Ik zal den HEERE zingen; want Hij is hogelijk verheven! Het paard en zijn ruiter heeft Hij in de zee geworpen.
2 Помощник и Покровитель бысть мне во спасение: Сей мой Бог и прославлю Его, Бог отца моего и вознесу Его:
De HEERE is mijn Kracht en Lied, en Hij is mij tot een Heil geweest; deze is mijn God; daarom zal ik Hem een liefelijke woning maken; Hij is mijns vaders God, dies zal ik Hem verheffen!
3 Господь сокрушаяй брани, Господь имя Ему,
De HEERE is een krijgsman; HEERE is Zijn Naam!
4 колесницы фараоновы и силу его вверже в море, избранныя всадники тристаты потопи в Чермнем мори,
Hij heeft Farao's wagenen en zijn heir in de zee geworpen; en de keure zijner hoofdlieden zijn verdronken in de Schelfzee.
5 пучиною покры их, погрязоша во глубине яко камень:
De afgronden hebben hen bedekt; zij zijn in de diepten gezonken als een steen.
6 десница Твоя, Господи, прославися в крепости, десная Твоя рука, Господи, сокруши враги:
O HEERE! Uw rechterhand is verheerlijkt geworden in macht; Uw rechterhand, o HEERE! heeft den vijand verbroken!
7 и множеством славы Твоея стерл еси сопротивных, послал еси гнев Твой, пояде я яко стеблие,
En door Uw grote hoogheid hebt Gij, die tegen U opstonden, omgeworpen; Gij hebt Uw brandenden toorn uitgezonden, die hen verteerd heeft als een stoppel.
8 и духом ярости Твоея разступися вода: огустеша яко стена воды, огустеша и волны посреде моря:
En door het geblaas van Uw neus zijn de wateren opgehoopt geworden; de stromen hebben overeind gestaan, als een hoop; de afgronden zijn stijf geworden in het hart der zee.
9 рече враг: гнав постигну, разделю корысть, исполню душу мою, убию мечем моим, господствовати будет рука моя:
De vijand zeide: Ik zal vervolgen, ik zal achterhalen, ik zal den buit delen, mijn ziel zal van hen vervuld worden, ik zal mijn zwaard uittrekken, mijn hand zal hen uitroeien.
10 послал еси духа Твоего, покры я море, погрязоша яко олово в воде зелней:
Gij hebt met Uw wind geblazen; de zee heeft hen gedekt, zij zonken onder als lood in geweldige wateren!
11 кто подобен Тебе в бозех, Господи, кто подобен Тебе? Прославлен во святых, дивен в славе, Творяй чудеса:
O HEERE! wie is als Gij onder de goden? wie is als Gij, verheerlijkt in heiligheid, vreselijk in lofzangen, doende wonder?
12 простерл еси десницу Свою, пожре я земля,
Gij hebt Uw rechterhand uitgestrekt, de aarde heeft hen verslonden!
13 наставил еси правдою Твоею люди Твоя сия, яже избавил еси, утешил еси крепостию Твоею во обитель святую Твою:
Gij leiddet door Uw weldadigheid dit volk, dat Gij verlost hebt; Gij voert hen zachtkens door Uw sterkte tot de liefelijke woning Uwer heiligheid.
14 слышаша языцы и прогневашася, болезни прияша живущии в Филистиме:
De volken hebben het gehoord, zij zullen sidderen; weedom heeft de ingezetenen van Palestina bevangen.
15 тогда потщашася владыцы Едомстии и князи Моавитстии, прият я трепет: растаяша вси живущии в Ханаане:
Dan zullen de vorsten van Edom verbaasd wezen; beving zal de machtigen der Moabieten bevangen; al de ingezetenen van Kanaan zullen versmelten!
16 да нападет на ня страх и трепет: величием мышцы Твоея да окаменятся, дондеже пройдут людие Твои, Господи, дондеже пройдут людие Твои сии, яже стяжал еси:
Verschrikking en vrees zal op hen vallen; door de grootheid van Uw arm zullen zij verstommen, als een steen, totdat Uw volk, HEERE! henen doorkome; totdat dit volk henen doorkome, dat Gij verworven hebt.
17 введ насади я в гору достояния Твоего, в готовое жилище Твое, еже соделал еси, Господи, святыню, Господи, юже уготовасте руце Твои:
Die zult Gij inbrengen, en planten hen op den berg Uwer erfenis, ter plaatse, welke Gij, o HEERE! gemaakt hebt tot Uw woning, het heiligdom, hetwelk Uw handen gesticht hebben, o HEERE!
18 Господь царствуяй веки, и на век, и еще:
De HEERE zal in eeuwigheid en geduriglijk regeren!
19 егда вниде конница фараонова с колесницами и всадники в море, и наведе на них Господь воду морскую: сынове же Израилевы проидоша сушею посреде моря.
Want Farao's paard, met zijn wagen, met zijn ruiters, zijn in de zee gekomen, en de HEERE heeft de wateren der zee over hen doen wederkeren; maar de kinderen Israels zijn op het droge in het midden van de zee gegaan.
20 Взя же Мариам пророчица, сестра Ааронова, тимпан в руце свои, и изыдоша вся жены вслед ея со тимпаны и лики:
En Mirjam, de profetes, Aarons zuster, nam een trommel in haar hand; en al de vrouwen gingen uit, haar na, met trommelen en met reien.
21 преднача же им Мариам, глаголющи: поим Господви, славно бо прославися: коня и всадника вверже в море.
Toen antwoordde Mirjam hunlieden: Zingt den HEERE; want Hij is hogelijk verheven! Hij heeft het paard met zijn ruiter in de zee gestort!
22 Поят же Моисей сыны Израилевы от моря Чермнаго и веде их в пустыню Сур: и идяху три дни в пустыни, и не обретаху воды пити.
Hierna deed Mozes de Israelieten voortreizen van de Schelfzee af; en zij trokken uit tot in de woestijn Sur, en zij gingen drie dagen in de woestijn, en vonden geen water.
23 Приидоша же в Мерру, и не можаху пити воды от Мерры, горька бо бе: сего ради наречеся имя месту тому Горесть.
Toen kwamen zij te Mara; doch zij konden het water van Mara niet drinken, want het was bitter; daarom werd derzelver naam genoemd Mara.
24 И роптаху людие на Моисеа, глаголюще: что пием?
Toen murmureerde het volk tegen Mozes, zeggende: Wat zullen wij drinken?
25 Возопи же Моисей ко Господу, и показа ему Господь древо, и вложи е в воду, и усладися вода: тамо положи ему оправдания и судбы, и тамо его искуси,
Hij dan riep tot den HEERE; en de HEERE wees hem een hout, dat wierp hij in dat water; toen werd het water zoet. Aldaar stelde Hij het volk een inzetting en recht, en aldaar verzocht Hij hetzelve,
26 и рече: аще слухом услышиши глас Господа Бога твоего, и угодная пред ним сотвориши, и внушиши заповедем Его, и сохраниши вся оправдания Его: всяку болезнь, юже наведох Египтяном, не наведу на тя: Аз бо есмь Господь Бог твой исцеляяй тя.
En zeide: Is het, dat gij met ernst naar de stem des HEEREN uws Gods horen zult, en doen, wat recht is in Zijn ogen, en uw oren neigt tot Zijn geboden, en houdt al Zijn inzettingen; zo zal Ik geen van de krankheden op u leggen, die Ik op Egypteland gelegd heb; want Ik ben de HEERE, uw Heelmeester!
27 И приидоша во Елим, и бяху тамо дванадесять источников вод, и седмьдесят стеблий финиковых: и ополчишася тамо при водах.
Toen kwamen zij te Elim, en daar waren twaalf waterfonteinen, en zeventig palmbomen; en zij legerden zich aldaar aan de wateren.
