Книга Екклезиаста 2
1 Рекох аз в сердцы моем: прииди убо, да тя искушу в веселии, и виждь во блазе: и се, такожде сие суетство.
Ik zeide in mijn hart: Nu, welaan, ik zal u beproeven door vreugde; derhalve zie het goede aan; maar zie, ook dat was ijdelheid.
2 Смеху рекох: погрешение, и веселию: что сие твориши?
Tot het lachen zeide ik: Gij zijt onzinnig, en tot de vreugde: Wat maakt deze?
3 И разсмотрих, аще сердце мое повлечет аки вино плоть мою: и сердце мое настави мя в мудрости, и еже удержати веселие, дондеже увижду, кое благо сыном человеческим, еже творят под солнцем в число дний живота своего.
Ik heb in mijn hart nagespeurd, om mijn vlees op te houden in den wijn, (nochtans leidende mijn hart in wijsheid) en om de dwaasheid vast te houden, totdat ik zou zien wat den kinderen der mensen het best ware, dat zij doen zouden onder den hemel, gedurende het getal der dagen huns levens.
4 Возвеличих творение мое: создах ми домы, насадих ми винограды,
Ik maakte mij grote werken, ik bouwde mij huizen, ik plantte mij wijngaarden.
5 сотворих ми вертограды и сады и насадих в них древес всякаго плода,
Ik maakte mij hoven en lusthoven, en ik plantte bomen in dezelve, van allerlei vrucht.
6 сотворих ми купели водныя, еже напаяти от них прозябение древес:
Ik maakte mij vijvers van wateren, om daarmede te bewateren het woud, dat met bomen groende.
7 притяжах рабы и рабыни, и домочадцы быша ми: и стяжание скота, и стад много ми бысть, паче всех бывших прежде мене во Иерусалиме:
Ik kreeg knechten en maagden, en ik had kinderen des huizes; ook had ik een groot bezit van runderen en schapen, meer dan allen, die voor mij te Jeruzalem geweest waren.
8 собрах ми злато и сребро и имения царей и стран, сотворих ми поющих и поющыя, и услаждения сынов человеческих, виночерпцы и виночерпицы.
Ik vergaderde mij ook zilver en goud, en kleinoden der koningen en der landschappen; ik bestelde mij zangers en zangeressen, en wellustigheden der mensenkinderen, snarenspel, ja, allerlei snarenspel.
9 И возвеличихся, и приложихся мудрости паче всех бывших прежде мене во Иерусалиме: и мудрость моя пребысть со мною.
En ik werd groot, en nam toe, meer dan iemand, die voor mij te Jeruzalem geweest was; ook bleef mijn wijsheid mij bij.
10 И все, егоже просиста очи мои, не отях от них и не возбраних сердцу моему от всякаго веселия моего, яко сердце мое возвеселися во всяцем труде моем. И сие бысть часть моя от всего труда моего.
En al wat mijn ogen begeerden, dat onttrok ik hun niet; ik wederhield mijn hart niet van enige blijdschap, maar mijn hart was verblijd vanwege al mijn arbeid; en dit was mijn deel van al mijn arbeid.
11 И призрех аз на вся творения моя, яже сотвористе руце мои, и на труд, имже трудихся творити. И се, вся суета и произволение духа, и несть изюбилие под солнцем.
Toen wendde ik mij tot al mijn werken, die mijn handen gemaakt hadden, en tot den arbeid, dien ik werkende gearbeid had; ziet, het was al ijdelheid en kwelling des geestes, en daarin was geen voordeel onder de zon.
12 И призрех аз видети мудрость, лесть и безумие: яко кто человек, иже пойдет вслед совета, елика сотвори в нем?
Daarna wendde ik mij, om te zien wijsheid, ook onzinnigheden en dwaasheid; want hoe zou een mens, die den koning nakomen zal, doen hetgeen alrede gedaan is?
13 И видех аз, яко есть изюбилие мудрости паче безумия, якоже изюбилие света паче тмы:
Toen zag ik, dat de wijsheid uitnemendheid heeft boven de dwaasheid, gelijk het licht uitnemendheid heeft boven de duisternis.
14 мудраго очи его во главе его, а безумный во тме ходит: и уведех и аз, яко случай един случится всем им.
De ogen des wijzen zijn in zijn hoofd, maar de zot wandelt in de duisternis. Toen bemerkte ik ook, dat enerlei geval hun allen bejegent.
15 И рех аз в сердцы моем: якоже случай безумнаго, и мне случится: и вскую умудрихся? Аз тогда излишше глаголах в сердцы моем, яко и сие суета, понеже безумный от избытка глаголет:
Dies zeide ik in mijn hart: Gelijk het den dwaze bejegent, zal het ook mijzelven bejegenen; waarom heb ik dan toen meer naar wijsheid gestaan? Toen sprak ik in mijn hart, dat ook hetzelve ijdelheid was.
16 яко несть памяти мудраго с безумным во век, зане уже во днех грядущих вся забвена быша: и како умрет мудрый с безумным?
Want er zal in eeuwigheid niet meer gedachtenis van een wijze, dan van een dwaas zijn; aangezien hetgeen nu is, in de toekomende dagen altemaal vergeten wordt; en hoe sterft de wijze met den zot?
17 И возненавидех живот, яко лукавно мне сотворение сотворенное под солнцем: понеже всяческая суета и произволение духа.
Daarom haatte ik dit leven, want dit werk dacht mij kwaad, dat onder de zon geschiedt; want het is al ijdelheid en kwelling des geestes.
18 И возненавидех аз всяческая мира и труд мой, имже аз труждаюся под солнцем, яко оставляю его человеку будущему по мне.
Ik haatte ook al mijn arbeid, dien ik bearbeid had onder de zon, dat ik dien zou achterlaten aan een mens, die na mij wezen zal.
19 И кто весть, мудр ли будет или безумен? И обладати ли имать всем трудом моим, имже трудихся и имже мудрствовах под солнцем? И сие же суета.
Want wie weet, of hij wijs zal zijn, of dwaas? Evenwel zal hij heersen over al mijn arbeid, dien ik bearbeid heb en dien ik wijselijk beleid heb onder de zon. Dat is ook ijdelheid.
20 И обратихся аз отрещися сердцу моему о всем труде, имже трудихся под солнцем:
Daarom keerde ik mij om, om mijn hart te doen wanhopen over al den arbeid, dien ik bearbeid heb onder de zon.
21 яко есть человек, егоже труд в мудрости и в разуме и в мужестве: и человек, иже не потрудися о нем, даст ему часть свою. И сие суета и лукавство велие.
Want er is een mens, wiens arbeid in wijsheid, en in wetenschap, en in geschiktheid is; nochtans zal hij dien overgeven tot zijn deel, aan een mens, die daaraan niet gearbeid heeft. Dit is ook ijdelheid en een groot kwaad.
22 Яко бывает человеку во всем труде его и в произволении сердца его, имже той труждается под солнцем,
Wat heeft toch die mens van al zijn arbeid, en van de kwellingen zijns harten, dien hij is bearbeidende onder de zon?
23 яко вси дние его болезней и ярости попечение ему, ибо в нощи не спит сердце его. И сие же суета есть.
Want al zijn dagen zijn smarten, en zijn bezigheid is verdriet; zelfs des nachts rust zijn hart niet. Datzelve is ook ijdelheid.
24 Несть благо человеку, но (разве) еже яст и пиет и еже покажет души своей благо в труде своем: и сие видех аз, яко от руки Божия есть:
Is het dan niet goed voor den mens, dat hij ete en drinke, en dat hij zijn ziel het goede doe genieten in zijn arbeid? Ik heb ook gezien, dat zulks van de hand Gods is.
25 яко кто яст и пиет кроме Его?
(Want wie zou er van eten, of wie zou zich daartoe haasten, meer dan ik zelf?)
26 Яко человеку благу пред лицем Его даде мудрость и разум и веселие, согрешающему же даде попечение, еже прилагати и собирати, во еже дати благому пред лицем Божиим: яко и сие суета и произволение духа.
Want Hij geeft wijsheid, en wetenschap, en vreugde den mens, die goed is voor Zijn aangezicht; maar den zondaar geeft Hij bezigheid om te verzamelen en te vergaderen, opdat Hij het geve dien, die goed is voor Gods aangezicht. Dit is ook ijdelheid en kwelling des geestes.
