Четвертая книга Царств 16

1 В лето седмоенадесять Факеа сына Ромелиина, воцарися Ахаз сын Иоафама царя Иудина:

In het zeventiende jaar van Pekah, den zoon van Remalia, werd Achaz koning, de zoon van Jotham, den koning van Juda.

2 сын двадесяти лет бе Ахаз, егда нача царствовати, и шестьнадесять лет царствова во Иерусалиме, и не сотвори правое пред очима Господа Бога своего верно, якоже Давид отец его,

Twintig jaren was Achaz oud, toen hij koning werd, en hij regeerde zestien jaren te Jeruzalem; en hij deed niet dat recht was in de ogen des HEEREN zijns Gods, als zijn vader David.

3 и ходи в пути Иеровоама сына Наватова царя Израилева, ксему и сына своего преведе сквозе огнь по мерзостем языков, ихже отят Господь от лица сынов Израилевых:

Want hij wandelde in den weg der koningen van Israel; ja, hij deed ook zijn zoon door het vuur gaan, naar de gruwelen der heidenen, die de HEERE voor de kinderen Israels verdreven had.

4 и жряше и кадяше на высоких и на холмех и под всяким древом частым.

Hij offerde ook en rookte op de hoogten en op de heuvelen, ook onder alle groen geboomte.

5 Тогда взыде Раассон царь Сирск и Факей сын Ромелиин царь Израилев во Иерусалим на брань, и воеваста на Ахаза, и не можаста (ему) одолети.

Toen toog Rezin, de koning van Syrie, op, met Pekah, den zoon van Remalia, den koning van Israel, naar Jeruzalem ten strijde; en zij belegerden Achaz, maar zij vermochten niet met strijden.

6 Во время оно возврати Раассон царь Сирский Елаф Сирии и изгна Иудеев из Елафа, и Идумее приидоша во Елаф и вселишася тамо даже до дне сего.

Te dierzelfder tijd bracht Rezin, de koning van Syrie, Elath weder aan Syrie, en wierp de Joden uit Elath; en de Syriers kwamen te Elath, en hebben daar gewoond tot op dezen dag.

7 И посла Ахаз послы к Фелгаффелласару царю Ассирийску, глаголя: раб твой и сын твой аз есмь, взыди и отими мя от руки царя Сирска и от руки царя Израилева, воставших на мя.

Achaz nu zond boden tot Tiglath-Pilezer, den koning van Assyrie, zeggende: Ik ben uw knecht en uw zoon; kom op, en verlos mij uit de hand van den koning van Syrie, en uit de hand van den koning van Israel, die zich tegen mij opmaken.

8 И взя Ахаз злато и сребро обретшееся в сокровищих дому Господня и в сокровищих дому царева, и посла царю Ассирийску дары.

En Achaz nam het zilver en het goud, dat in het huis des HEEREN, en in de schatten van het huis des konings gevonden werd, en hij zond den koning van Assyrie een geschenk.

9 И послуша его царь Ассирийский: и взыде царь Ассирийский в Дамаск, и взя его, и пресели его, и Раассона царя уби.

Zo hoorde de koning van Assyrie naar hem; want de koning van Assyrie toog op tegen Damaskus, en nam haar in, en voerde hen gevankelijk naar Kir, en hij doodde Rezin.

10 И иде царь Ахаз на сретение Фелгаффелласару царю Ассирийску в Дамаск, и виде жертвенник в Дамасце: и посла царь Ахаз ко Урии иерею подобие жертвенника, и начертание, и все творение его.

Toen toog de koning Achaz Tiglath-Pilezer, den koning van Assyrie, tegemoet, naar Damaskus; en gezien hebbende een altaar, dat te Damaskus was, zo zond de koning Achaz aan den priester Uria de gelijkenis van het altaar, en zijn afbeelding, naar zijn ganse maaksel.

11 И созда Уриа иерей жертвенник по всем, елика посла царь Ахаз от Дамаска.

En Uria, de priester, bouwde een altaar, naar alles, wat de koning Achaz van Damaskus ontboden had; alzo deed de priester Uria, tegen dat de koning Achaz van Damaskus kwam.

12 И прииде царь Ахаз из Дамаска и виде жертвенник, и взыде на него,

Als nu de koning van Damaskus gekomen was, zag de koning het altaar en de koning naderde tot het altaar, en offerde daarop.

13 и покади всесожжение свое и жертву свою и возлияние свое, и пролия кровь мирных на жертвенник,

En hij stak zijn brandoffer aan, en zijn spijsoffer, en goot zijn drankoffer en sprengde het bloed zijner dankofferen op dat altaar.

14 олтарь же медяный, иже пред Господем, принесе от лица дому Господня, и от среды жертвенника и от среды дому Господня: и постави его о едину страну жертвенника к северу.

Maar het koperen altaar, dat voor het aangezicht des HEEREN was, dat bracht hij van het voorste deel van het huis, van tussen zijn altaar, en van tussen het huis des HEEREN, en hij zette het aan de zijde zijns altaars noordwaarts.

15 И заповеда царь Ахаз Урии иерею, глаголя: на жертвеннице велицем приношаяй всесожжения утренняя, и жертву вечернюю, и всесожжения царева, и жертву его, и всесожжения всех людий, и жертву их, и возлияния их, и всяку кровь всесожжения, и всяку кровь жертвенную излиеши на нем: олтарь не медян да будет мне на утро.

En de koning Achaz gebood Uria, den priester, zeggende: Steek op het grote altaar aan het morgenbrandoffer, en het avondspijsoffer, en des konings brandoffer, en zijn spijsoffer, en het brandoffer van al het volk des lands, en hun spijsoffer, en hun drankofferen; en spreng daarop al het bloed des brandoffers, en al het bloed des slachtoffers; maar het koperen altaar zal mij zijn, om te onderzoeken.

16 И сотвори Уриа иерей по всем, елика заповеда ему царь Ахаз.

En Uria, de priester, deed naar alles, wat de koning Achaz geboden had.

17 И изсече Ахаз царь споения подставов, и пренесе от них умывалницу, и море низложи от волов медяных, иже беша под ним, и положи е на подставе каменнем:

En de koning Achaz sneed de lijsten der stellingen af, en nam die van boven het wasvat weg, en deed de zee af van de koperen runderen, die daaronder waren; en hij zette die op een stenen vloer.

18 и основание седалища создано в дому Господни, и вход царев внешний обрати в дом Господень, от лица царя Ассирийска.

Daartoe het deksel des sabbats, dat zij in het huis gebouwd hadden, en den buitensten ingang des konings nam hij weg van het huis des HEEREN, vanwege den koning van Assyrie.

19 И прочая словес Ахазовых, елика сотвори, не сия ли написана в книзе словес дний царей Иудиных:

Het overige nu der geschiedenissen van Achaz, wat hij gedaan heeft, is dat niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Juda?

20 и успе Ахаз со отцы своими, и погребен бысть со отцы своими во граде Давидове. И воцарися Езекиа сын его вместо его.

En Achaz ontsliep met zijn vaderen, en werd begraven bij zijn vaderen, in de stad Davids; en Hizkia, zijn zoon, werd koning in zijn plaats.