Четвертая книга Царств 14

1 В лето второе Иоаса сына Иоахаза царя Израилева, и воцарися Амессиа сын Иоасов, царь Иудин:

In het tweede jaar van Joas, den zoon van Joahaz, den koning van Israel, werd Amazia koning, de zoon van Joas, den koning van Juda.

2 сын двадесяти пяти лет бе, внегда царствовати ему и двадесять пять лет царствова во Иерусалиме. Имя же матере его Иоадина от Иерусалима.

Vijf en twintig jaren was hij oud, toen hij koning werd, en regeerde negen en twintig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Joaddan van Jeruzalem.

3 И сотвори правое пред очима Господнима, обаче не якоже Давид отец его: по всем, елика сотвори отец его Иоас, сотвори,

En hij deed dat recht was in de ogen des HEEREN, nochtans niet als zijn vader David; hij deed naar alles, wat zijn vader Joas gedaan had.

4 токмо высоких не разруши: еще людие жряху и кадяху на высоких.

Alleenlijk werden de hoogten niet weggenomen; het volk offerde en rookte nog op de hoogten.

5 И бысть егда утвердися царство в руку его, и изби рабы своя убившыя отца его:

Het geschiedde nu, als het koninkrijk in zijn hand versterkt was, dat hij zijn knechten sloeg, die den koning, zijn vader, geslagen hadden,

6 сынов же убийц тех не изби, якоже писано в книзе закона Моисеова, якоже заповеда Господь, глаголя: да не умирают отцы за сыны, и сынове да не умирают за отцы, но токмо кийждо за своя грехи да умрет.

Doch de kinderen der doodslagers doodde hij niet; gelijk geschreven is in het wetboek van Mozes, waar de HEERE geboden heeft, zeggende: De vaders zullen voor de kinderen niet gedood worden, en de kinderen zullen voor de vaders niet gedood worden; maar een ieder zal om zijn zonde gedood worden.

7 Сей порази Едома в Гемеле десять тысящ и взя Камень и на брани, и нарече имя ему Иефоил до днешняго дне.

Hij sloeg de Edomieten in het Zoutdal tien duizend, en nam Sela in met krijg, en noemde haar naam Jokteel, tot op dezen dag.

8 Тогда посла Амессиа послы ко Иоасу сыну Иоахаза сына Ииуа царя Израилева, глаголя: прииди, да видимся в лице.

Toen zond Amazia boden tot Joas, den zoon van Joahaz, den zoon van Jehu, den koning van Israel, zeggende: Kom, laat ons elkanders aangezicht zien.

9 И посла Иоас царь Израилев ко Амессии царю Иудину, глаголя: терн, иже в Ливане, посла к кедрови сущему в Ливане, глаголя: даждь дщерь твою сыну моему в жену: и приидоша зверие лужнии, иже в Ливане, и попраша терние:

Maar Joas, de koning van Israel, zond tot Amazia, den koning van Juda, zeggende: De distel, die op den Libanon is, zond tot den ceder, die op den Libanon is, zeggende: Geef uw dochter mijn zoon ter vrouw; maar het gedierte des velds, dat op den Libanon is, ging voorbij, en vertrad den distel.

10 побивая поразил еси Идумею, и вознесе тя сердце твое, прославися седя в дому твоем, и почто любопришися в злобе твоей? И падеши ты, и Иуда с тобою.

Gij hebt de Edomieten dapper geslagen, daarom heeft uw hart u verheven; heb de eer, en blijf in uw huis; want waarom zoudt gij u in het kwade mengen, dat gij vallen zoudt, gij en Juda met u?

11 И не послуша Амессиа. И взыде Иоас царь Израилев, и видестася лицем той и Амессиа царь Иудин в Вефсамисе Иудине.

Doch Amazia hoorde niet; daarom toog Joas, de koning van Israel, op, zodat hij en Amazia, de koning van Juda, elkanders aangezicht zagen te Beth-Semes, dat in Juda is.

12 И паде Иуда пред лицем Израилевым, и побеже кийждо в домы своя.

En Juda werd geslagen voor het aangezicht van Israel, en zij vloden, een iegelijk in zijn tenten.

13 И Амессию сына Иоасова, сына Охозии, царя Иудина, ят Иоас сын Иоахазов царь Израилев в Вефсамисе: и прииде во Иерусалим, и разби стену Иерусалиму от врат Ефремлих до врат уголных, на четыреста лакот:

En Joas, de koning van Israel, greep Amazia, den koning van Juda, den zoon van Joas, den zoon van Ahazia, te Beth-Semes, en kwam te Jeruzalem; en hij brak aan den muur van Jeruzalem, van de poort van Efraim tot aan de Hoekpoort, vierhonderd ellen.

14 и взя сребро и злато, и вся сосуды обретеныя в дому Господни и в сокровищах дому царева, и сыны смесившихся, и возвратися в Самарию.

En hij nam al het goud, en het zilver, en al de vaten, die gevonden werden in het huis des HEEREN, en in de schatten van des konings huis, mitsgaders gijzelaars; en hij keerde weder naar Samaria.

15 И прочая словес Иоасовых, елика сотвори в силе своей, якоже брася со Амессиею царем Иудиных, не сия ли писана в книзе словес дний царей Израилевых?

Het overige nu der geschiedenissen van Joas, wat hij gedaan heeft, en zijn macht, en hoe hij gestreden heeft tegen Amazia, den koning van Juda, zijn die niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Israel?

16 И успе Иоас со отцы своими и погребен бысть в Самарии с цари и Израилевыми. И воцарися Иеровоам сын его вместо его.

En Joas ontsliep met zijn vaderen, en werd te Samaria begraven bij de koningen van Israel; en zijn zoon Jerobeam werd koning in zijn plaats.

17 И поживе Амессиа сын Иоасов, царь Иудин, по умертвии Иоаса сына Иоахаза царя Израилева пятьнадесять лет.

Amazia nu, de zoon van Joas, koning van Juda, leefde na den dood van Joas, den zoon van Joahaz, den koning van Israel, vijftien jaren.

18 И прочая словес Амессиевых, и вся елика сотвори, не сия ли писана в книзе словес дний царей Иудиных?

Het overige nu der geschiedenissen van Amazia, is dat niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Juda?

19 И восташа на него полки во Иерусалиме: и убеже в Лахисы, и послаша вслед его в Лахисы, и убиша его ту:

En zij maakten een verbintenis tegen hem te Jeruzalem, dat hij vluchtte naar Lachis; maar zij zonden hem na tot Lachis, en doodden hem aldaar.

20 и взяша его на кони, и погребен бысть со отцы своими во Иерусалиме во граде Давидове.

En zij brachten hem op paarden; en hij werd te Jeruzalem begraven, bij zijn vaderen, in de stad Davids.

21 И пояша вси людие Иудины Азарию, и той сын шестинадесяти лет, и поставиша его царем вместо отца его Амессии:

En het ganse volk van Juda nam Azaria (die nu zestien jaren oud was), en maakten hem koning in plaats van zijn vader Amazia.

22 той созда Елоф, и возврати его Иуде по умертвии царя со отцы его.

Die bouwde Elath, en bracht haar weder aan Juda, nadat de koning met zijn vaderen ontslapen was.

23 В лето пятоенадесять Амессии сына Иоаса царя Иудина, царствова Иеровоам сын Иоасов над Израилем в Самарии четыредесять и едино лето,

In het vijftiende jaar van Amazia, den zoon van Joas, den koning van Juda, werd te Samaria koning, Jerobeam, de zoon van Joas, koning van Israel, en regeerde een en veertig jaren.

24 и сотвори лукавое пред Господем: не отступи от всех грехов Иеровоама сына Наватова, иже в грех введе Израиля:

En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN; hij week niet van alle zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat, die Israel zondigen deed.

25 той приврати предел Израилев от входа Емафова даже и до моря аравитскаго, по глаголу Господа Бога Израилева, егоже глагола и рукою раба Своего Ионы, сына Амафиина, пророка, иже от Гефаховера,

Hij bracht ook weder de landpale van Israel van den ingang van Hamath, tot aan de zee van het vlakke veld; naar het woord des HEEREN, des Gods van Israel, dat Hij gesproken had door den dienst van Zijn knecht Jona, den zoon van Amitthai, den profeet, die van Gath-hefer was.

26 яко виде Господь смирение Израилево горько зело, и мало содержимых, и умаленных, и оставленых, и не бе помогающаго им.

Want de HEERE zag, dat de ellende van Israel zeer bitter was, en dat er geen opgeslotenen noch verlatenen waren, en dat Israel geen helper had.

27 И не глагола Господь искоренити семене Израилева под небесем: и спасе я рукою Иеровоама сына Иоасова.

En de HEERE had niet gesproken, dat Hij den naam van Israel van onder den hemel verdelgen zou; maar Hij verloste hen door de hand van Jerobeam, den zoon van Joas.

28 И прочая словес Иеровоамовых, и вся елика сотвори, и силы его, елика повоева, и како возврати Дамаск и Емаф Иуде во Израили, не сия ли писана в книзе словес дний царей Израилевых?

Het overige nu der geschiedenissen van Jerobeam, en al wat hij gedaan heeft, en zijn macht, hoe hij gekrijgd heeft, en hoe hij Damaskus en Hamath, tot Juda behorende, aan Israel wedergebracht heeft, zijn die niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Israel?

29 И успе Иеровоам со отцы своими, со цари Израилевыми: и воцарися Захариа сын его вместо его.

En Jerobeam ontsliep met zijn vaderen, met de koningen van Israel; en zijn zoon Zacharia werd koning in zijn plaats.