Третья книга Царств 2
1 И приближишася Давиду дние умрети ему, и заповеда Соломону сыну своему, глаголя:
Toen Davids einde naderde, gaf hij zijn zoon Salomon deze vermaningen:
2 аз отхожду в путь всея земли: ты же крепися, и буди муж совершен,
Ik ga de weg van al wat leeft. Wees sterk, en toon u een man!
3 и сохрани завет Господа Бога твоего, еже ходити во всех путех Его, хранити заповеди Его и оправдания Его, и судбы Его и свидения Его, писанная в законе Моисеове: да разумееши яже сотвориши по всем, елика заповедах тебе:
Let op uw plichten jegens Jahweh, uw God; bewandel zijn wegen en onderhoud zijn wetten, geboden, verordeningen en voorschriften, zoals die in de wet van Moses beschreven staan, opdat Hij u voorspoed schenke bij al wat ge doet en waarheen ge ook gaat.
4 да утвердит Господь слово Свое, еже рече о мне, глаголя: аще сохранят сынове твои пути своя, еже ходити предо Мною во истине всем сердцем своим и всею душею своею, глаголя: не искоренится тебе муж с престола Израилева:
Dan zal Jahweh het woord gestand doen, dat Hij tot mij gesproken heeft, toen Hij zeide: Wanneer uw zonen acht geven op hun gedrag, en getrouw voor mijn aanschijn wandelen met geheel hun hart en geheel hun ziel, dan zal op Israëls troon nooit een afstammeling van u ontbreken.
5 и ты веси, елика сотвори мне Иоав сын Саруин, елика сотвори двема воеводама сил Израилевых, Авениру сыну Нирову и Амессаю сыну Иеферову, и уби их, и излия крови брани в мире, и даде кровь неповинных на поясе своем, иже на чреслех его, и на сапозе своем сущем на нозе его:
Overigens weet gij zelf, wat Joab, de zoon van Seroeja, mij heeft aangedaan, toen hij de beide veldheren van Israël, Abner, den zoon van Ner, en Amasa, den zoon van Jéter, vermoordde, om oorlogsbloed te wreken in vredestijd, en daardoor de gordel om mijn lenden en de schoenen aan mijn voeten met onschuldig bloed bevlekte.
Handel naar uw wijsheid en laat zijn grijze haren niet in vrede ten grave dalen. (Sheol h7585)
7 сыном же Верзеллии Галаадитина сотвориши милость, и да будут с ядущими трапезу твою: яко тако приближишася мне, внегда бежати мне от лица Авессалома брата твоего:
Voor de zonen van Barzillai uit Gilad moet ge goed zijn. Laat ze tot uw disgenoten behoren; ze hebben ook mij geholpen, toen ik voor uw broer Absalom vluchtte.
8 и се, с тобою Семей сын Гирань сын Иемениин от Ваурима, и той прокля мя проклятием горьким, в день в оньже исхождах в Полки: и той сниде на сретение ми на Иордан, и кляхся ему о Господе, глаголя: не убию тя оружием:
Dan hebt ge nog den Benjamiet Sjimi, den zoon van Gera uit Bachoerim. Hij heeft mij op onbeschaamde wijze vervloekt, toen ik naar Machanáim ging. Toen hij mij bij de Jordaan tegemoet kwam, heb ik hem bij Jahweh gezworen, dat ik hem niet met het zwaard zou doden,
9 и да не обезвиниши его, яко муж мудр еси ты, и увеси что сотвориши ему, и сведеши старость его с кровию во ад. (Sheol h7585)
maar gij moogt hem niet onbestraft laten. Want ge zijt een wijs man en zult dus wel weten, wat u te doen staat, om zijn grijze haren bebloed naar het dodenrijk te zenden. (Sheol h7585)
10 И успе Давид со отцы своими, и погребен бысть во граде Давидове.
Toen ging David te ruste bij zijn vaderen en werd in de Davidstad begraven.
11 И бысть дний, в няже царствова Давид во Израили, четыредесять лет: в Хевроне царствова седмь лет, во Иерусалиме же тридесять три лета.
De tijd, die David over Israël geregeerd heeft, bedroeg veertig jaren; zeven jaren regeerde hij te Hebron, en drie en dertig te Jerusalem.
12 И Соломон седе на престоле Давида отца своего сын дванадесяти лет, и уготовася царствие его зело.
En Salomon besteeg de troon van zijn vader David, en zijn koningschap bleef onbetwist.
13 И вниде Адониа сын Аггифин к Вирсавии матери Соломони, и поклонися ей. Она же рече: мир ли вход твой? И рече: мир.
Eens kwam Adoni-ja, de zoon van Chaggit, bij Bat-Sjéba, de moeder van Salomon. Zij vroeg hem: Komt ge als vriend? Hij antwoordde: Ja.
14 И рече: слово мне к тебе. И рече ему: глаголи.
En hij vervolgde: Ik zou u wel eens willen spreken. Ze zeide: Spreek.
15 И рече ей: ты веси, яко мне бе царство, и на мя весь Израиль положи лице свое, еже царствовати, и обратися царство, и бысть брату моему, яко от Господа бысть ему:
En hij sprak: Gij weet, dat het koningschap mij toekwam, en dat heel Israël mij als den toekomstigen koning beschouwde; maar het koningschap is buiten verwachting mijn broer ten deel gevallen, omdat Jahweh het voor hem had bestemd.
16 и ныне прошения единаго аз прошу от тебе, не отврати лица своего. И рече ему Вирсавиа: глаголи.
Nu heb ik u echter een verzoek te doen; wijs mij niet af. Ze antwoordde hem: Spreek.
17 И рече к ней: рцы к Соломону царю, яко не имать отвратити лица своего от тебе, и дабы ми дал Ависагу Сумантяныню в жену.
En hij sprak: Zeg aan koning Salomon, dat hij mij Abisjag van Sjoenem tot vrouw geeft; u zal hij dat niet weigeren.
18 И рече Вирсавиа: добре, аз имам глаголати о тебе к царю.
En Bat-Sjéba zei: Goed; ik zal voor u met den koning spreken.
19 И вниде Вирсавиа пред царя Соломона глаголати ему о Адонии. И воста царь на сретение ей, и поклонися ей, и седе на престоле своем: и поставиша престол другий матери цареве, и седе одесную его,
Toen nu Bat-Sjéba bij koning Salomon kwam, om hem over Adoni-ja te spreken. stond de koning op, liep haar tegemoet en wierp zich voor haar neer; daarna ging hij op zijn troon zitten, en liet voor de koningin-moeder een zetel plaatsen; deze zette zich aan zijn rechterhand.
20 и рече ему: прошения мала единаго аз прошу у тебе, не отврати лица моего. И рече к ней царь: проси, мати моя, яко не отвращуся от тебе.
Nu sprak zij: Ik heb u een klein verzoek te doen; wijs me niet af. De koning antwoordde: Vraag maar moeder, want u weiger ik niets.
21 И рече: даждь Ависагу Сумантяныню Адонии брату твоему в жену.
Toen sprak zij: Geef Abisjag van Sjoenem aan uw broer Adoni-ja tot vrouw.
22 И отвеща царь Соломон и рече матери своей: вскую ты просиши Ависаги Сумантяныни Адонии? Еще проси ему и царства, яко той брат мой болший мене, и ему Авиафар иерей, и ему Иоав сын Саруин воевода друг.
Maar koning Salomon antwoordde zijn moeder: Hoe kunt ge Abisjag van Sjoenem voor Adoni-ja vragen? Vraag liever het koningschap voor hem; hij is toch mijn oudere broer, en de priester Ebjatar en Joab, de zoon van Seroeja, houden het met hem.
23 И клятся царь Соломон Господем, глаголя: сия да сотворит мне Бог и сия да приложит, яко на душу свою глагола Адониа слово сие:
En koning Salomon zwoer bij Jahweh: Zo mag God met mij doen en nog erger, als Adoni-ja dit niet met de dood bekoopt.
24 и ныне жив Господь, Иже уготова мя, и посади мя на престоле отца моего Давида, и Той сотвори ми дом, якоже глагола Господь, яко днесь умрет Адониа.
Zo waar Jahweh leeft, die mij aangesteld en op de troon van mijn vader David geplaatst heeft, en mij een huis heeft gesticht, zoals Hij beloofd had; vandaag nog zal Adoni-jáhoe sterven.
25 И посла царь Соломон рукою Ванеа сына Иодаева, и уби его, и умре Адониа в той день.
Daarop beval koning Salomon Benajáhoe, den zoon van Jehojada, hem neer te stoten. Zo stierf hij.
26 И Авиафару иерею рече царь: тецы ты во Анафоф на село твое, яко муж смерти еси ты в днешний день, но не умерщвлю тебе, яко носил еси кивот завета Господня пред отцем моим (Давидом), и яко озлоблен был еси во всех, имиже озлоблен бе отец мой.
Tot den priester Ebjatar zei de koning: Ga naar uw landgoed te Anatot; want al zijt ge de dood schuldig, toch zal ik u thans nog niet doen sterven, omdat gij de ark van Jahweh voor mijn vader David gedragen en al het leed van mijn vader gedeeld hebt.
27 И изгна Соломон Авиафара, еже не быти ему иереем Господним, якоже сбытися словеси Господню, еже глагола на дом Илиев в Силоме.
Zo verdreef Salomon Ebjatar uit Jahweh’s priesterschap, opdat vervuld zou worden, wat Jahweh te Sjilo over het huis van Heli gezegd had.
28 И слух дойде до Иоава сына Саруина, яко Иоав последова Адонии, и в след Соломонь не уклонися. И бежа Иоав в скинию Господню, и ятся рогов олтаревых.
Toen Joab dit alles hoorde, vluchtte hij naar de tent van Jahweh en greep de hoornen van het altaar; want Joab had partij gekozen voor Adoni-ja, hoewel hij het voor Absalom niet had gedaan.
29 И возвестиша Соломону, глаголюще: яко бежа Иоав в скинию Господню, и се, держится рогов олтаревых. И посла царь Соломон ко Иоаву, глаголя: что ти бысть, яко убежал еси во олтарь? И рече Иоав: яко убояхся от лица твоего, и бежах ко Господу. И посла Соломон Ванеа сына Иодаева, глаголя: иди, и убий его, и погреби его.
Nu berichtte men aan koning Salomon, dat Joab naar de tent van Jahweh was gevlucht, en bij het altaar stond. Daarom zond Salomon Benajáhoe, den zoon van Jehojada, er heen met de opdracht: Ga en stoot hem neer.
30 И прииде Ванеа сын Иодаев ко Иоаву в скинию Господню, и рече ему: сия глаголет царь: изыди. И рече Иоав: не изыду, но да зде умру. И возвратися Ванеа сын Иодаев и рече царю, глаголя: сия глагола Иоав и сия отвеща мне.
Benajáhoe kwam bij de tent van Jahweh en zei tot Joab: De koning beveelt u, naar buiten te komen. Maar deze antwoordde: Neen, want hier wil ik sterven. Benajáhoe bracht dit antwoord aan den koning over en zeide: Zo en zo heeft Joab gesproken en mij geantwoord.
31 И рече ему царь: иди и сотвори ему, якоже рече, и убий его, и погреби его, и отими днесь кровь, юже туне пролия Иоав, от мене и от дому отца моего:
Toen beval hem de koning: Doe zoals hij gezegd heeft; sla hem neer en begraaf hem. Zo zult ge het onschuldige bloed, dat Joab vergoten heeft, van mij en het huis mijns vaders wegnemen,
32 и возврати Господь кровь неправды его на главу его, якоже нападе на два мужа праведна и блага паче его, и уби их оружием: и отец мой Давид не разуме крове их, Авенира сына Нирова, воеводу Израилева, и Амессая сына Иеферова, воеводу Иудина:
en zal Jahweh zijn bloed op zijn eigen hoofd doen neerkomen, omdat hij twee mannen, eerlijker en beter dan hij, heeft neergeslagen en buiten weten van mijn vader David met het zwaard heeft vermoord: Abner, den zoon van Ner, den legeroverste van Israël, en Amasa, den zoon van Jéter, den legeroverste van Juda.
33 и возвратися кровь их на главу его и на главу семене его во веки: Давиду же и семени его, и дому его, и престолу его мир да будет до века от Господа.
Zo zal hun bloed voor altijd neerkomen op het hoofd van Joab en zijn nakomelingen; maar met David en zijn nakomelingen, zijn huis en zijn troon, zal het heil van Jahweh in eeuwigheid zijn!
34 И взыде Ванеа сын Иодаев и нападе на него, и уби его, и погребе его в дому его в пустыни.
Toen ging Benajáhoe, de zoon van Jehojáda, heen, sloeg Joab neer en doodde hem; hij werd in zijn huis in de woestijn begraven.
35 И постави царь Соломон Ванеа сына Иодаева вместо его над воинством: царство же управляшеся во Иерусалиме. И Садока иереа даде Соломон царь во иереа перваго вместо Авиафара.
En de koning stelde Benajáhoe, den zoon van Jehojada, in Joabs plaats over het leger aan, en den priester Sadok in de plaats van Ebjatar.
36 И послав царь Соломон, призва Семеа и рече ему: созижди себе дом во Иерусалиме и седи тамо, и не исходи оттуду никаможе:
Nu ontbood de koning Sjimi, en zeide hem: Bouw u een huis te Jerusalem en vestig u daar; gij moogt de stad volstrekt niet uitgaan, waarheen dan ook.
37 и будет в день исхода твоего, и прейдеши поток Кедрский, разумея разумей, яко смертию умреши: кровь твоя будет на главе твоей. И заклят его царь в день той.
Want wanneer gij de stad verlaat, al was het maar even over het Kedrondal, dan kunt ge er zeker van zijn, dat ge sterven zult, en dan komt uw bloed op uw eigen hoofd neer.
38 И рече Семей к царю: благ глагол, егоже глаголал еси, господи мой царю: тако сотворит раб твой. И седе Семей во Иерусалиме три лета.
Sjimi zei tot den koning: Goed; wat mijn heer en koning bevolen heeft, zal uw dienaar doen. En Sjimi bleef geruime tijd te Jerusalem wonen.
39 И бысть по триех летех, и бежаста два раба Семеина ко Агхусу сыну Маахаину, царю Гефску. И возвестиша Семею, глаголюще: се, раби твои во Гефе.
Maar na verloop van drie jaar vluchtten eens twee slaven van Sjimi naar Akisj, den zoon van Maäka, den koning van Gat. Toen Sjimi het bericht ontving, dat zijn slaven zich in Gat bevonden,
40 И воста Семей, и оседла осля свое, и иде во Геф ко Агхусу взыскати рабы своя: и пойде Семей, и приведе рабы своя от Гефа.
stond hij op, zadelde zijn ezel en begaf zich naar Akisj te Gat, om zijn slaven te halen; daarna verliet Sjimi Gat en bracht zijn slaven naar huis terug.
41 И возвестиша Соломону, глаголюще: яко Семей ходи из Иерусалима в Геф и возврати рабы своя.
Maar toen Salomon vernomen had, dat Sjimi uit Jerusalem naar Gat gegaan en weer teruggekeerd was,
42 И посла царь и призва Семеа и рече к нему: не заклях ли тя Господем, и засвидетелствовах тебе, глаголя: в оньже аще день изыдеши из Иерусалима и пойдеши на десно или на шуее, разумея разумей, яко смертию умреши? И рекл ми еси: благ глагол, егоже слышах:
ontbood hij hem en zeide: Heb ik niet bij Jahweh gezworen en u uitdrukkelijk gewaarschuwd: Wanneer ge Jerusalem verlaat, waarheen dan ook, dan kunt ge er zeker van zijn, dat ge sterven zult? Toen hebt gij gezegd: Goed; ik heb het gehoord.
43 и что яко не сохранил еси клятвы Господни и заповеди, юже заповедах на тя?
Waarom hebt ge u dan niet gestoord aan de eed bij Jahweh en aan het gebod, dat ik u gegeven heb?
44 И рече царь к Семею: ты веси всю злобу твою, юже весть сердце твое, яже сотворил еси Давиду отцу моему: и возврати Господь злобу твою на главу твою:
En de koning vervolgde tot Sjimi: Gij kent zelf al het kwaad, dat uw geweten u ten aanzien van mijn vader David verwijt. Jahweh doet uw boosheid op uw eigen hoofd neerkomen;
45 и царь Соломон благословен, и престол Давидов будет готов пред Господем во веки.
maar koning Salomon zal gezegend zijn, en Davids troon vast staan voor Jahweh’s aanschijn in eeuwigheid!
46 И заповеда царь Соломон Ванею сыну Иодаеву: и изыде, и уби его, и умре (Семей).
Daarop beval de koning Benajáhoe, den zoon van Jehojada, hem buiten neer te slaan. Zo stierf hij.
