Третья книга Царств 14
1 Во время оно разболеся Авиа сын Иеровоамль.
Te dierzelfder tijd was Abia, de zoon van Jerobeam, krank.
2 И рече Иеровоам к жене своей: востани и измени ризы своя, да не познают, яко ты жена Иеровоамова, и иди в Силом: се бо, тамо Ахиа пророк: той глагола мне еже царствовати над людьми сими:
En Jerobeam zeide tot zijn huisvrouw: Maak u nu op, en verstel u, dat men niet merkte, dat gij Jerobeams huisvrouw zijt, en ga heen naar Silo, zie, daar is de profeet Ahia, die van mij gesproken heeft, dat ik koning zou zijn over dit volk.
3 и возми в руце твои человеку Божию десять хлебов, и опресноки чадом его, и гроздие и сосуд меда, и иди к нему: той возвестит ти, что будет отрочати.
En neem in uw hand tien broden, en koeken, en een kruik honig, en ga tot hem; hij zal u te kennen geven, wat dezen jongen geschieden zal.
4 И сотвори тако жена Иеровоамля: и воста и иде в Силом, и вниде в дом Ахиин: человек же стар бяше еже видети, и притупистася очи его от старости его.
En Jerobeams huisvrouw deed alzo, en maakte zich op, en ging naar Silo, en kwam in het huis van Ahia. Ahia nu kon niet zien, want zijn ogen stonden stijf vanwege zijn ouderdom.
5 И рече Господь ко Ахии: се, жена Иеровоамова входит вопрошати тя о сыне своем, яко болезнует: по сему и по сему да глаголеши к ней. И бысть внегда внити ей, и она странноявляшеся.
Maar de HEERE zeide tot Ahia: Zie, Jerobeams huisvrouw komt, om een zaak van u te vragen, aangaande haar zoon, want hij is krank; zo en zo zult gij tot haar spreken, en het zal zijn, als zij inkomt, dat zij zich vreemd aanstellen zal.
6 И бысть егда услыша Ахиа шум ног ея, входящей ей во врата, и рече: вниди, жено Иеровоамова, почто ты тако странноявляешися? Аз бо есмь посланник к тебе жесток:
En het geschiedde, als Ahia het geruis harer voeten hoorde, toen zij ter deure inkwam, dat hij zeide: Kom in, gij huisvrouw van Jerobeam! Waarom stelt gij u dus vreemd aan? Want ik ben tot u gezonden met een harde boodschap.
7 шедши рцы Иеровоаму: сия глаголет Господь Бог Израилев: понеже толико вознесох тя от среды людий, и дах тя вожда над людьми Моими Израилем,
Ga heen, zeg Jerobeam: Zo zegt de HEERE, de God Israels: Daarom, dat Ik u verheven heb uit het midden des volks, en u tot een voorganger over Mijn volk Israel gesteld heb;
8 и раздрах царство от дому Давидова, и дах е тебе, ты же не был еси якоже раб Мой Давид, иже сохрани заповеди Моя, и иже хождаше вслед Мене всем сердцем своим, еже творити всякую правоту пред очима Моима,
En het koninkrijk van het huis van David gescheurd, en dat u gegeven heb, en gij niet geweest zijt, gelijk Mijn knecht David, die Mijn geboden hield, en die Mij met zijn ganse hart navolgde, om te doen alleen wat recht is in Mijn ogen;
9 и излукавствовал еси, еже творити паче всех елицы быша пред лицем твоим, и пошел еси и сотворил еси себе боги чужды и слияны, еже раздражити Мя, и отвергл Мя еси назад себе:
Maar kwaad gedaan hebt, doende des meer dan allen, die voor u geweest zijn, en henengegaan zijt, en hebt u andere goden en gegotene beelden gemaakt, om Mij tot toorn te verwekken, en hebt Mij achter uw rug geworpen;
10 сего ради се, Аз навожду злая на дом Иеровоамов, и потреблю Иеровоамля мочащаго к стене, держащагося и оставленаго во Израили, и истреблю дом Иеровоамов, якоже истребляется гной, дондеже скончатися ему:
Daarom, zie, Ik zal kwaad over het huis van Jerobeam brengen, en van Jerobeam uitroeien wat mannelijk is, den beslotene en verlatene in Israel; en Ik zal de nakomelingen van het huis van Jerobeam wegdoen, gelijk de drek weggedaan wordt, totdat het ganselijk vergaan zij.
11 умерших Иеровоамлих во граде снедят пси, и умершаго на селе снедят птицы небесныя, яко Господь глагола:
Die van Jerobeam in de stad sterft, zullen de honden eten; en die in het veld sterft, zullen de vogelen des hemels eten; want de HEERE heeft het gesproken.
12 ты же воставши иди в дом твой: внегда входити ногама твоима во град, умрет детищь,
Gij dan maak u op, ga naar uw huis; als uw voeten in de stad zullen gekomen zijn, zo zal het kind sterven.
13 и восплачется по нем весь Израиль, и погребут его, яко той един внидет Иеровоаму во гроб, яко обретеся в нем глагол благ о Господе Бозе Израилеве в дому Иеровоамли:
En gans Israel zal hem beklagen, en hem begraven; want deze alleen van Jerobeam zal in het graf komen, omdat in hem wat goeds voor den HEERE, den God Israels, in het huis van Jerobeam gevonden is.
14 и возставит Господь Себе царя над Израилем, иже поразит дом Иеровоамов в сей день: а что, и ныне?
Doch de HEERE zal Zich een koning verwekken over Israel, die het huis van Jerobeam ten zelfden dage uitroeien zal; maar wat zal het ook nu zijn?
15 И поразит Господь Бог Израиля, якоже колеблется трость на воде: и истребит Израиля свыше земли благия сея, юже даде отцем их, и завеет их за ону страну реки, понеже сотвориша дубравы своя, прогневляюще Господа,
De HEERE zal ook Israel slaan, gelijk een riet in het water omgedreven wordt, en zal Israel uitrukken uit dit goede land, dat Hij hun vaderen gegeven heeft, en zal hen verstrooien op gene zijde der rivier; daarom dat zij hun bossen gemaakt hebben, den HEERE tot toorn verwekkende.
16 и предаст Господь Израиля за грехи Иеровоамли, иже согреши и иже во грех введе Израиля.
En Hij zal Israel overgeven, om Jerobeams zonden wil, die gezondigd heeft, en die Israel heeft doen zondigen.
17 И воста жена Иеровоамля и прииде во Сариру. И бысть егда вниде в преддверие дому, и детищь умре.
Toen maakte zich Jerobeams vrouw op, en ging heen, en kwam te Thirza; als zij nu op den dorpel van het huis kwam, zo stierf de jongeling.
18 И погребоша его, и плакашася его весь Израиль по словеси Господню, еже глагола рукою раба Своего Ахии пророка.
En zij begroeven hem, en gans Israel beklaagde hem; naar het woord des HEEREN, dat Hij gesproken had door den dienst van Zijn knecht Ahia, den profeet.
19 И останок словес Иеровоамовых, елика ратоваше и елика царствоваше, се, сия написана в книзе словес дний царей Израилевых.
Het overige nu der geschiedenissen van Jerobeam, hoe hij gekrijgd, en hoe hij geregeerd heeft, ziet, die zijn geschreven in het boek der kronieken der koningen van Israel.
20 И дние, в нихже царствова Иеровоам, двадесять два лета: и успе со отцы своими, и воцарися Нават сын его вместо его.
De dagen nu, die Jerobeam heeft geregeerd, zijn twee en twintig jaren; en hij ontsliep met zijn vaderen, en Nadab, zijn zoon, regeerde in zijn plaats.
21 Ровоам же сын Соломонов царствова над Иудою: бе четыредесяти и единаго лета, егда нача царствовати, и седмьнадесять лет царствова во Иерусалиме граде, егоже избра Господь положити имя Свое тамо от всех племен Израилевых. И имя матере его Наама Амманитяныня.
Rehabeam nu, de zoon van Salomo, regeerde in Juda; een en veertig jaren was Rehabeam oud, als hij koning werd, en regeerde zeventien jaren te Jeruzalem, in de stad, die de HEERE verkoren had uit al de stammen van Israel, om Zijn Naam daar te zetten; en de naam zijner moeder was Naama, de Ammonietische.
22 И сотвори Ровоам лукавое пред Господем: и раздражи Его о всех, яже сотвориша отцы их, о гресех их, имиже согрешиша:
En Juda deed, wat kwaad was in de ogen des HEEREN, en zij verwekten Hem tot ijver, meer dan al hun vaderen gedaan hadden, met hun zonden, die zij zondigden.
23 и создаша сии себе высокая, и столпы, и капища на всяцем холме высоцем и под всяцем древом сеновным:
Want ook zij bouwden zich hoogten, en opgerichte beelden, en bossen, op allen hogen heuvel, en onder allen groenen boom.
24 и смешение бе в земли их, и сотвориша от всех мерзостей языческих, яже отя Господь от лица сынов Израилевых.
Er waren ook schandjongens in het land; zij deden naar al de gruwelen der heidenen, die de HEERE van het aangezicht der kinderen Israels uit de bezitting verdreven had.
25 И бысть в лето пятое царствующаго Ровоама, взыде Сусаким царь Египетский на Иерусалим
Het geschiedde nu in het vijfde jaar van den koning Rehabeam, dat Sisak, de koning van Egypte, optoog tegen Jeruzalem.
26 и взя вся сокровища дому Господня и сокровища дому царева, и копия златая, яже взя Давид из руки отроков Адраазара царя Сувскаго и внесе я во Иерусалим: вся сия взя, и щиты златыя, яже сотвори Соломон, и внесе я во Египет.
En hij nam de schatten van het huis des HEEREN, en de schatten van het huis des konings weg, ja, hij nam alles weg; hij nam ook al de gouden schilden weg, die Salomo gemaakt had.
27 И сотвори царь Ровоам щиты медяныя вместо тех, и постави над ними властели от предходящих пред ним, иже храняху врата дому царева:
En de koning Rehabeam maakte, in plaats van die, koperen schilden; en hij beval die onder de hand van de oversten der trawanten, die de deur van het huis des konings bewaarden.
28 и бысть егда вхождаше царь в дом Господень, и ношаху оныя предходящии, и паки возвращаху тыя во оружехранилище предходящих.
En het geschiedde, zo wanneer de koning in het huis des HEEREN ging, dat de trawanten dezelve droegen, en die wederbrachten in der trawanten wachtkamer.
29 Прочая же словес Ровоамлих, и вся яже сотвори, не се ли, сия писана суть в книзе словес дний царства Иудина?
Het overige nu der geschiedenissen van Rehabeam, en al wat hij gedaan heeft, zijn die niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Juda?
30 И брань бе между Ровоамом и между Иеровоамом во вся дни.
En er was krijg tussen Rehabeam en tussen Jerobeam, al hun dagen.
31 И успе Ровоам со отцы своими, и погребен бысть со отцы своими во граде Давидове. И воцарися Авиа сын его вместо его.
En Rehabeam ontsliep met zijn vaderen, en werd begraven bij zijn vaderen in de stad Davids; en de naam zijner moeder was Naama, de Ammonietische; en zijn zoon Abiam regeerde in zijn plaats.
