Приче Соломонове 11
1 Лажна су мерила мрска Господу, а права мера угодна Му је.
Een bedriegelijke weegschaal is den HEERE een gruwel; maar een volkomen weegsteen is Zijn welgevallen.
2 Кад дође охолост, дође и срамота; а у смерних је мудрост.
Als de hovaardigheid komt, zal de schande ook komen; maar met de ootmoedigen is wijsheid.
3 Праведне води безазленост њихова, а безаконике сатире злоћа њихова.
De oprechtheid der oprechten leidt hen; maar de verkeerdheden der trouwelozen verstoort hen.
4 Неће помоћи богатство у дан гнева, а правда избавља од смрти.
Goed doet geen nut ten dage der verbolgenheid; maar de gerechtigheid redt van den dood.
5 Правда безазленога управља пут његов, а безбожник пада од своје безбожности.
De gerechtigheid des oprechten maakt zijn weg recht; maar de goddeloze valt door zijn goddeloosheid.
6 Праведне избавља правда њихова, а безаконици хватају се у својој злоћи.
De gerechtigheid der vromen zal hen redden; maar de trouwelozen worden gevangen in hun verkeerdheid.
7 Кад умире безбожник, пропада надање, и најјаче уздање пропада.
Als de goddeloze mens sterft, vergaat zijn verwachting; zelfs is de allersterkste hoop vergaan.
8 Праведник се избавља из невоље, а безбожник долази на његово место.
De rechtvaardige wordt uit benauwdheid bevrijd; en de goddeloze komt in zijn plaats.
9 Лицемер квари устима ближњег свог; али се праведници избављају знањем.
De huichelaar verderft zijn naaste door den mond; maar door wetenschap worden de rechtvaardigen bevrijd.
10 Добру праведних радује се град; а кад пропадају безбожници, бива певање.
Een stad springt op van vreugde over het welvaren der rechtvaardigen; en als de goddelozen vergaan, is er gejuich.
11 Благословима праведних људи подиже се град, а с уста безбожничких раскопава се.
Door den zegen der oprechten wordt een stad verheven; maar door den mond der goddelozen wordt zij verbroken.
12 Безумник се руга ближњему свом, а разуман човек ћути.
Die verstandeloos is, veracht zijn naaste; maar een man van groot verstand zwijgt stil.
13 Опадач тумарајући издаје тајну; а ко је верна срца, таји ствар.
Die als een achterklapper wandelt, openbaart het heimelijke; maar die getrouw is van geest, bedekt de zaak.
14 Где нема савета, пропада народ, а помоћ је у мноштву саветника.
Als er geen wijze raadslagen zijn, vervalt het volk; maar de behoudenis is in de veelheid der raadslieden.
15 Зло пролази ко се јамчи за туђина; а ко мрзи на јамство, без бриге је.
Als iemand voor een vreemde borg geworden is, hij zal zekerlijk verbroken worden; maar wie degenen haat, die in de hand klappen, is zeker.
16 Жена мила добија част, а силни добијају богатство.
Een aangename huisvrouw houdt de eer vast, gelijk de geweldigen den rijkdom vasthouden.
17 Милостив човек чини добро души својој, а немилостив уди свом телу.
Een goedertieren mens doet zijn ziel wel; maar die wreed is, beroert zijn vlees.
18 Безбожни ради посао преваран; а ко сеје правду, поуздана му је плата.
De goddeloze doet een vals werk; maar voor dengene, die gerechtigheid zaait, is trouwe loon.
19 Ко се држи правде, на живот му је; а ко иде за злом, на смрт му је.
Alzo is de gerechtigheid ten leven, gelijk die het kwade najaagt, naar zijn dood jaagt.
20 Мрски су Господу који су опаког срца; а мили су Му који су безазлени на свом путу.
De verkeerden van hart zijn den HEERE een gruwel; maar de oprechten van weg zijn Zijn welgevallen.
21 Зао човек неће остати без кара ако и друге узме у помоћ; а семе праведних избавиће се.
Hand aan hand zal de boze niet onschuldig zijn; maar het zaad der rechtvaardigen zal ontkomen.
22 Жена лепа а без разума златна је брњица у губици свињи.
Een schone vrouw, die van rede afwijkt, is een gouden bagge in een varkenssnuit.
23 Жеља је праведних само добро, а очекивање безбожних гнев.
De begeerte der rechtvaardigen is alleenlijk het goede; maar de verwachting der goddelozen is verbolgenheid.
24 Један просипа, и све више има; а други тврдује сувише, и све је сиромашнији.
Er is een, die uitstrooit, denwelken nog meer toegedaan wordt; en een, die meer inhoudt dan recht is, maar het is tot gebrek.
25 Подашна рука бива богатија, и ко напаја, сам ће бити напојен.
De zegenende ziel zal vet gemaakt worden; en die bevochtigt, zal ook zelf een vroege regen worden.
26 Ко не да жита, проклиње га народ, а ко продаје, благослов му је над главом.
Wie koren inhoudt, dien vloekt het volk; maar zegening zal zijn over het hoofd des verkopers.
27 Ко тражи добро, добија љубав; а ко тражи зло, задесиће га.
Wie het goede vroeg nazoekt, zoekt welgevalligheid; maar wie het kwade natracht, dien zal het overkomen.
28 Ко се узда у богатство своје, пропашће; а праведници ће се као грана зеленети.
Wie op zijn rijkdom vertrouwt, die zal vallen; maar de rechtvaardigen zullen groenen als loof.
29 Ко затире кућу своју, наследиће ветар; и безумник ће служити мудром.
Wie zijn huis beroert, zal wind erven; en de dwaas zal een knecht zijn desgenen, die wijs van hart is.
30 Плод је праведников дрво животно, и мудри обучава душе.
De vrucht des rechtvaardigen is een boom des levens; en wie zielen vangt, is wijs.
31 Гле, праведнику се на земљи плаћа, а камоли безбожнику и грешнику?
Ziet, den rechtvaardige wordt vergolden op de aarde, hoeveel te meer den goddeloze en zondaar!
