இப்³ரிண: 6
1 வயம்’ ம்ரு’திஜநககர்ம்மப்⁴யோ மந: பராவர்த்தநம் ஈஸ்²வரே விஸ்²வாஸோ மஜ்ஜநஸி²க்ஷணம்’ ஹஸ்தார்பணம்’ ம்ரு’தலோகாநாம் உத்தா²நம்
Daarom willen we de aanvangsleer over Christus laten rusten en tot het volmaakte overgaan, zonder opnieuw een grondslag te leggen van: bekering uit dode werken, geloof in God,
2 அநந்தகாலஸ்தா²யிவிசாராஜ்ஞா சைதை: புநர்பி⁴த்திமூலம்’ ந ஸ்தா²பயந்த: க்²ரீஷ்டவிஷயகம்’ ப்ரத²மோபதே³ஸ²ம்’ பஸ்²சாத்க்ரு’த்ய ஸித்³தி⁴ம்’ யாவத்³ அக்³ரஸரா ப⁴வாம| (aiōnios g166)
de leer over doopsels, handoplegging, opstanding der doden en eeuwig oordeel. (aiōnios g166)
3 ஈஸ்²வரஸ்யாநுமத்யா ச தத்³ அஸ்மாபி⁴: காரிஷ்யதே|
En dit gaan we nu ondernemen, zo God het wil.
4 ய ஏகக்ரு’த்வோ தீ³ப்திமயா பூ⁴த்வா ஸ்வர்கீ³யவரரஸம் ஆஸ்வதி³தவந்த: பவித்ரஸ்யாத்மநோ(அ)ம்’ஸி²நோ ஜாதா
Want het is toch onmogelijk, om hen, die eenmaal verlicht zijn geweest, de hemelse gaven hebben gesmaakt, den heiligen Geest hebben ontvangen,
het heerlijk woord Gods en de krachten der toekomstige wereld hebben geproefd, (aiōn g165)
6 ஸ்வமநோபி⁴ரீஸ்²வரஸ்ய புத்ரம்’ புந: க்ருஸே² க்⁴நந்தி லஜ்ஜாஸ்பத³ம்’ குர்வ்வதே ச தர்ஹி மந: பராவர்த்தநாய புநஸ்தாந் நவீநீகர்த்தும்’ கோ(அ)பி ந ஸ²க்நோதி|
maar afgevallen zijn: het is onmogelijk, om hen een tweede maal tot bekering op te wekken, daar ze, zover het hùn betreft, den Zoon van God opnieuw hebben gekruisigd en bespot.
7 யதோ யா பூ⁴மி: ஸ்வோபரி பூ⁴ய: பதிதம்’ வ்ரு’ஷ்டிம்’ பிவதீ தத்ப²லாதி⁴காரிணாம்’ நிமித்தம் இஷ்டாநி ஸா²காதீ³ந்யுத்பாத³யதி ஸா ஈஸ்²வராத்³ ஆஸி²ஷம்’ ப்ராப்தா|
De bodem immers, die de overvloedig neervallende regen heeft opgezogen, en nuttig gewas voortbrengt voor hen, door wie hij werd bebouwd, hij ontvangt zegen van God;
8 கிந்து யா பூ⁴மி ர்கோ³க்ஷுரகண்டகவ்ரு’க்ஷாந் உத்பாத³யதி ஸா ந க்³ராஹ்யா ஸா²பார்ஹா ச ஸே²ஷே தஸ்யா தா³ஹோ ப⁴விஷ்யதி|
maar zo hij doornen en distels voortbrengt, dan wordt hij afgekeurd en is de vloek nabij, die uitloopt op verbranding.
9 ஹே ப்ரியதமா: , யத்³யபி வயம் ஏதாத்³ரு’ஸ²ம்’ வாக்யம்’ பா⁴ஷாமஹே ததா²பி யூயம்’ தத உத்க்ரு’ஷ்டா: பரித்ராணபத²ஸ்ய பதி²காஸ்²சாத்⁴வ இதி விஸ்²வஸாம: |
Maar al spreken we zó, geliefden, toch zijn we over u van iets beters overtuigd, iets dat tot zaligheid strekt.
10 யதோ யுஷ்மாபி⁴: பவித்ரலோகாநாம்’ ய உபகாரோ (அ)காரி க்ரியதே ச தேநேஸ்²வரஸ்ய நாம்நே ப்ரகாஸி²தம்’ ப்ரேம ஸ்²ரமஞ்ச விஸ்மர்த்தும் ஈஸ்²வரோ(அ)ந்யாயகாரீ ந ப⁴வதி|
Want God is niet onrechtvaardig; en Hij zal dus uw arbeid niet vergeten noch de liefde, die gij om zijn Naam hebt getoond door het dienen der heiligen vroeger en thans.
11 அபரம்’ யுஷ்மாகம் ஏகைகோ ஜநோ யத் ப்ரத்யாஸா²பூரணார்த²ம்’ ஸே²ஷம்’ யாவத் தமேவ யத்நம்’ ப்ரகாஸ²யேதி³த்யஹம் இச்சா²மி|
We wensen echter, dat gij allen dezelfde ijver aan de dag blijft leggen, om de volle zekerheid der hoop te bewaren ten einde toe;
12 அத: ஸி²தி²லா ந ப⁴வத கிந்து யே விஸ்²வாஸேந ஸஹிஷ்ணுதயா ச ப்ரதிஜ்ஞாநாம்’ ப²லாதி⁴காரிணோ ஜாதாஸ்தேஷாம் அநுகா³மிநோ ப⁴வத|
en dat gij niet traag moogt worden, maar navolgers van hen, die door geloof en volharding de belofte hebben verkregen.
13 ஈஸ்²வரோ யதா³ இப்³ராஹீமே ப்ரத்யஜாநாத் ததா³ ஸ்²ரேஷ்ட²ஸ்ய கஸ்யாப்யபரஸ்ய நாம்நா ஸ²பத²ம்’ கர்த்தும்’ நாஸ²க்நோத், அதோ ஹேதோ: ஸ்வநாம்நா ஸ²பத²ம்’ க்ரு’த்வா தேநோக்தம்’ யதா²,
Want toen God aan Abraham de belofte deed, zwoer Hij bij Zichzelf, daar Hij bij geen hogere kon zweren en Hij sprak:
14 "ஸத்யம் அஹம்’ த்வாம் ஆஸி²ஷம்’ க³தி³ஷ்யாமி தவாந்வயம்’ வர்த்³த⁴யிஷ்யாமி ச| "
"Voorwaar, rijk zal Ik u zegenen, Overvloedig u vermenigvuldigen,"
15 அநேந ப்ரகாரேண ஸ ஸஹிஷ்ணுதாம்’ விதா⁴ய தஸ்யா: ப்ரத்யாஸா²யா: ப²லம்’ லப்³த⁴வாந்|
en zo verkreeg Abraham de vervulling der belofte door volharding.
16 அத² மாநவா: ஸ்²ரேஷ்ட²ஸ்ய கஸ்யசித் நாம்நா ஸ²பந்தே, ஸ²பத²ஸ்²ச ப்ரமாணார்த²ம்’ தேஷாம்’ ஸர்வ்வவிவாதா³ந்தகோ ப⁴வதி|
De mensen toch zweren bij hem die hoger staat, en de eed dient hun tot bevestiging, en sluit verdere tegenspraak uit.
17 இத்யஸ்மிந் ஈஸ்²வர: ப்ரதிஜ்ஞாயா: ப²லாதி⁴காரிண: ஸ்வீயமந்த்ரணாயா அமோக⁴தாம்’ பா³ஹுல்யதோ த³ர்ஸ²யிதுமிச்ச²ந் ஸ²பதே²ந ஸ்வப்ரதிஜ்ஞாம்’ ஸ்தி²ரீக்ரு’தவாந்|
Daarom ook heeft God een eed tot waarborg gegeven, toen Hij aan de erfgenamen der belofte nog duidelijker de onveranderlijkheid van zijn Raadsbesluit wilde tonen;
18 அதஏவ யஸ்மிந் அந்ரு’தகத²நம் ஈஸ்²வரஸ்ய ந ஸாத்⁴யம்’ தாத்³ரு’ஸே²நாசலேந விஷயத்³வயேந ஸம்முக²ஸ்த²ரக்ஷாஸ்த²லஸ்ய ப்ராப்தயே பலாயிதாநாம் அஸ்மாகம்’ ஸுத்³ரு’டா⁴ ஸாந்த்வநா ஜாயதே|
opdat wij door twee onwrikbare zaken, waardoor het God onmogelijk is te bedriegen, een krachtige aansporing zouden ontvangen, om onze toevlucht te nemen en ons vast te klampen aan de hoop op wat ons is weggelegd.
19 ஸா ப்ரத்யாஸா²ஸ்மாகம்’ மநோநௌகாயா அசலோ லங்க³ரோ பூ⁴த்வா விச்சே²த³கவஸ்த்ரஸ்யாப்⁴யந்தரம்’ ப்ரவிஷ்டா|
Haar toch behouden we als een veilig en zeker anker onzer ziel, vastzittend in het binnenste achter het Voorhangsel,
