< Bhaebrania 4 >
1 Tihwaziwa abhemaso hujetenti asibhe hata umuntu omo wabhabhoneshe huje amenwa afishile esieyawilawila eyatoye hwa Ngolobhe.
Laat ons dan vrezen, dat niet te eniger tijd, de belofte van in Zijn rust in te gaan nagelaten zijnde, iemand van u schijne achtergebleven te zijn.
2 Bhaya tilinenongwa inyiza ezya tuye hwa Ngolobhe nashi salwayagwilwe huliti nashi abhaizilaeli pewalinawo amazu ego sagagabhavyizye bhala bhabhahovyezye bila akhale pandwemo muluposhelelo ulwo.
Want ook ons is het Evangelie verkondigd, gelijk als hun; maar het woord der prediking deed hun geen nut, dewijl het met het geloof niet gemengd was in degenen, die het gehoord hebben.
3 Huliti telitayali mluposhelelo hatatete tali pandwemo tatiwawinjile pala apatoye ayanga aiga hata embombo zyonti zyazibhombile zyalizimalishe awande huwandilo wensi.
Want wij, die geloofd hebben, gaan in de rust, gelijk Hij gezegd heeft: Zo heb Ik dan gezworen in Mijn toorn: Indien zij zullen ingaan in Mijn rust! hoewel Zijn werken van de grondlegging der wereld af al volbracht waren.
4 Kwani omwene ayanjile ahusuisiku lihailya saba, Ngolobhe atoyele isiku elya saba goti gabhobhile.
Want Hij heeft ergens van den zevenden dag aldus gesproken: En God heeft op den zevenden dag van al Zijn werken gerust.
5 Nantele ayanjile, “Sagabhaihwinjila apatoye pakwe.”
En in deze plaats wederom: Indien zij in Mijn rust zullen ingaan!
6 Hwahuje awandeatuyewakwe Ongolobhe bado bhatu wala wawahinjie awande Israeli abhinji bhahovyezye entumi enyiza eyantuye hwakwe sagabhahinjiye sababu sagabhahwiyisizye,
Dewijl dan blijft, dat sommigen in dezelve rust ingaan, en degenen, dien het Evangelie eerst verkondigd was, niet ingegaan zijn vanwege de ongehoorzaamheid,
7 Ongolobhe abheshele isiku wagaga sanyunu, umwene ahojezyenzye isiku payanjile ashilile uDaudi, umwene ayanjile humasaa minji hwagala gaga ya gwilwe humwanzo, sanyunu nkashile mubhahwovwe izulwakwe, mgajebheshe amoyo genyu makhome.”
Zo bepaalt Hij wederom een zekeren dag, namelijk heden, door David zeggende, zo langen tijd daarna (gelijkerwijs gezegd is): Heden, indien gij Zijn stem hoort, zo verhardt uw harten niet.
8 Nashi oyoshua abhapie atoye, Ongolobhe angasagayanjile ahusu isiku elwa mwabho.
Want indien Jozua hen in de rust gebracht heeft, zo had Hij daarna niet gesproken van een anderen dag.
9 Hwahuje lihweli isiku ilya Sabato ilyatuye lyabhehwelwe kwajili yabhantu bha Ngolobhe.
Er blijft dan een rust over voor het volk Gods.
10 Kwani wahinjie atonye isiku lwa Ngolobhe yuyomwene afwatane namadala gakwe, nashi Ongolobhe sabheshele ashilile umwene yuyo.
Want die ingegaan is in zijn rust, heeft zelf ook van zijn werken gerust, gelijk God van de Zijne.
11 Kwahiyo tibhetayali ahwinjile insikuelwa toye, iliagajebhe omntu owagwe ashilile namambo gabhabhombile.
Laat ons dan ons benaarstigen, om in die rust in te gaan; opdat niet iemand in hetzelfde voorbeeld der ongelovigheid valle.
12 Hwahuje izu ilwa Ngolobhe linowomi natele linenguvu natele linamahali ashile ipanga lwolwoti linamahali hubhele. Nantele lilasa na gabhanye omwoyo no pepo viungo nuubola. Naliwezya humanye amawazo numoyo gwakwe.
Want het Woord Gods is levend en krachtig, en scherpsnijdender dan enig tweesnijdend zwaard, en gaat door tot de verdeling der ziel, en des geestes, en der samenvoegselen, en des mergs, en is een oordeler der gedachten en der overleggingen des harten.
13 Nahamo hahafisilwe humaso ga Ngolobhe. Hwahuje kila hantu halipazi natele hali wene humaso agomo lwomezyo huje taibhaziwa.
En er is geen schepsel onzichtbaar voor Hem; maar alle dingen zijn naakt en geopend voor de ogen Desgenen, met Welken wij te doen hebben.
14 Pamande taibha nuputi ogosi wahijie humwanya uYesu mwana wa Ngolobhe, tibheimala tikhatilile ulogozwo gwetu.
Dewijl wij dan een groten Hogepriester hebben, Die door de hemelen doorgegaan is, namelijk Jezus, den Zoon van God, zo laat ons deze belijdenis vasthouden.
15 Hwa huje sagatihinawo uputi ugosi wasaga wezizye atisajile amapungufu getu, lakini umwene humadala goti ali alegwe nashi tete, japoumwene sagali nembibhi.
Want wij hebben geen hogepriester, die niet kan medelijden hebben met onze zwakheden, maar Die in alle dingen, gelijk als wij, is verzocht geweest, doch zonder zonde.
16 Tibhale ahwinjimbizye mwitengo lwa gosi liliwene, huje tiposhele uhwinji nugwewene gutavye esiku ezya mashida.
Laat ons dan met vrijmoedigheid toegaan tot den troon der genade, opdat wij barmhartigheid mogen verkrijgen, en genade vinden, om geholpen te worden ter bekwamer tijd.