4-я Царств 15
1 В двадцать седьмой год Иеровоама, царя Израильского, воцарился Азария, сын Амасии, царь Иудейский:
In het zeven en twintigste jaar der regering, van Jeroboam over Israël, werd Azarja, de zoon van Amas-ja, koning van Juda.
2 шестнадцати лет был он, когда воцарился, и пятьдесят два года царствовал в Иерусалиме. Имя матери его Иехолия, из Иерусалима.
Hij was zestien jaar oud, toen hij koning werd, en regeerde twee en vijftig jaar te Jerusalem. Zijn moeder heette Jekoljáhoe, en was afkomstig uit Jerusalem.
3 Он делал угодное в очах Господних во всем так, как поступал Амасия, отец его.
Hij deed wat recht was in de ogen van Jahweh, juist zoals zijn vader Amas-ja gedaan had.
4 Только высоты не были отменены: народ совершал еще жертвы и курения на высотах.
Maar ook hij schafte de offerhoogten niet af, zodat het volk op de hoogten bleef offeren en wierook branden.
5 И поразил Господь царя, и был он прокаженным до дня смерти своей и жил в отдельном доме. И Иофам, сын царя, начальствовал над дворцом и управлял народом земли.
Jahweh sloeg den koning, en hij werd melaats tot op de dag van zijn dood. Daarom trok hij zich in afzondering in zijn paleis terug, terwijl zijn zoon Jotam het bestuur van het paleis waarnam en over het volk recht sprak.
6 Прочее об Азарии и обо всем, что он сделал, написано в летописи царей Иудейских.
De verdere geschiedenis van Azarja, met al wat hij deed, is beschreven in het boek der kronieken van de koningen van Juda.
7 И почил Азария с отцами своими, и похоронили его с отцами его в городе Давидовом. И воцарился Иофам, сын его, вместо него.
Azarja ging bij zijn vaderen te ruste, en werd in de Davidstad begraven. Zijn zoon Jotam volgde hem op.
8 В тридцать восьмой год Азарии, царя Иудейского, воцарился Захария, сын Иеровоама, над Израилем в Самарии и царствовал шесть месяцев.
In het acht en dertigste jaar der regering van Azarja over Juda werd Zekarja, de zoon van Jeroboam, koning van Israël. Hij regeerde zes maanden te Samaria.
9 Он делал неугодное в очах Господних, как делали отцы его: не отставал от грехов Иеровоама, сына Наватова, который ввел Израиля в грех.
Evenals zijn vaderen deed hij wat kwaad was in de ogen van Jahweh, en brak niet met de zonde, waartoe Jeroboam, de zoon van Nebat, Israël had verleid.
10 И составил против него заговор Селлум, сын Иависа, и поразил его пред народом и убил его, и воцарился вместо него.
Sjalloem, de zoon van Jabesj, smeedde een samenzwering tegen hem, doodde hem te Jibleam, en werd koning in zijn plaats.
11 Прочее о Захарии написано в летописи царей Израильских.
De verdere geschiedenis van Zekarja is beschreven in het boek der kronieken van de koningen van Israël.
12 Таково было слово Господа, которое он изрек Ииую, сказав: сыновья твои до четвертого рода будут сидеть на престоле Израилевом. И сбылось так.
Toen werd het woord vervuld, dat Jahweh tot Jehoe gesproken had: Uw zonen zullen tot in het vierde geslacht op de troon van Israël zetelen.
13 Селлум, сын Иависа, воцарился в тридцать девятый год Азарии, царя Иудейского, и царствовал один месяц в Самарии.
Sjalloem, de zoon van Jabesj, werd koning in het negen en dertigste jaar van de regering van Ozias over Juda. Hij regeerde een volle maand te Samaria.
14 И пошел Менаим, сын Гадия из Фирцы, и пришел в Самарию, и поразил Селлума, сына Иависова, в Самарии и умертвил его, и воцарился вместо него.
Toen trok Menachem, de zoon van Gadi, van Tirsa naar Samaria op, drong de stad binnen, versloeg Sjalloem, den zoon van Jabesj, en doodde hem. Hij werd koning in zijn plaats.
15 Прочее о Селлуме и о заговоре его, который он составил, написано в летописи царей Израильских.
De verdere geschiedenis van Sjalloem, met de samenzwering, die hij smeedde, is beschreven in het boek der kronieken van de koningen van Israël.
16 И поразил Менаим Типсах и всех, которые были в нем и в пределах его, начиная от Фирцы, за то, что город не отворил ворот, и разбил его, и всех беременных женщин в нем разрубил.
Van Tirsa uit verwoestte Menachem de stad Tifsach en haar onderhorig gebied, omdat zij hem haar poorten niet geopend had. Hij vermoordde al de inwoners, en liet de zwangere vrouwen openrijten.
17 В тридцать девятом году Азарии, царя Иудейского, воцарился Менаим, сын Гадия, над Израилем и царствовал десять лет в Самарии;
In het negen en dertigste jaar der regering van Azarja over Juda werd Menachem, de zoon van Gadi, koning van Israël. Hij regeerde tien jaar te Samaria.
18 и делал он неугодное в очах Господних; не отставал от грехов Иеровоама, сына Наватова, который ввел Израиля в грех, во все дни свои.
Hij deed wat kwaad was in de ogen van Jahweh, en brak niet met de zonde, waartoe Jeroboam, de zoon van Nebat, Israël had verleid.
19 Тогда пришел Фул, царь Ассирийский, на землю Израилеву. И дал Менаим Фулу тысячу талантов серебра, чтобы руки его были за него и чтобы утвердить царство в руке своей.
In zijn tijd drong Poel koning van Assjoer, in het land. Want Menachem had aan Poel duizend talenten zilver beloofd, indien deze hem zou helpen, om het koningschap in handen te krijgen.
20 И разложил Менаим это серебро на Израильтян, на всех людей богатых, по пятидесяти сиклей серебра на каждого человека, чтобы отдать царю Ассирийскому. И пошел назад царь Ассирийский и не остался там в земле.
Menachem hief dit geld van Israël; iedere man van stand moest voor den koning van Assjoer vijftig sikkels zilver opbrengen. Toen trok de koning van Assjoer af, en bleef niet langer in het land.
21 Прочее о Менаиме и обо всем, что он сделал, написано в летописи царей Израильских.
De verdere geschiedenis van Menachem, met al wat hij deed, is beschreven in het boek der kronieken van de koningen van Israël.
22 И почил Менаим с отцами своими. И воцарился Факия, сын его, вместо него.
Menachem ging bij zijn vaderen te ruste, en zijn zoon Pekachja volgde hem op.
23 В пятидесятый год Азарии, царя Иудейского, воцарился Факия, сын Менаима, над Израилем в Самарии и царствовал два года;
In het vijftigste jaar der regering van Azarja over Juda werd Pekachja, de zoon van Menachem, koning van Israël. Hij regeerde twee jaar te Samaria.
24 и делал он неугодное в очах Господних; не отставал от грехов Иеровоама, сына Наватова, который ввел Израиля в грех.
Hij deed wat kwaad was in de ogen van Jahweh, en brak niet met de zonde, waartoe Jeroboam, de zoon van Nebat, Israël had verleid.
25 И составил против него заговор Факей, сын Ремалии, сановник его, и поразил его в Самарии в палате царского дома, с Арговом и Арием, имея с собою пятьдесят человек Галаадитян, и умертвил его, и воцарился вместо него.
Zijn hoofdman Pékach, de zoon van Remaljáhoe, smeedde een samenzwering tegen hem, en doodde hem tegelijk met Argob en Haärje, in het hoofdgebouw van het koninklijk paleis te Samaria, daarbij geholpen door vijftig man van de Giladieten. Hij werd koning in zijn plaats.
26 Прочее о Факии и обо всем, что он сделал, написано в летописи царей Израильских.
De verdere geschiedenis van Pekachja, met al wat hij deed, is beschreven in het boek der kronieken van de koningen van Israël.
27 В пятьдесят второй год Азарии, царя Иудейского, воцарился Факей, сын Ремалии, над Израилем в Самарии и царствовал двадцать лет;
In het twee en vijftigste jaar der regering van Azarja over Juda werd Pékach, de zoon van Remaljáhoe, koning van Israël. Hij regeerde twintig jaar te Samaria.
28 и делал он неугодное в очах Господних: не отставал от грехов Иеровоама, сына Наватова, который ввел Израиля в грех.
Hij deed wat kwaad was in de ogen van Jahweh, en brak niet met de zonde, waartoe Jeroboam, de zoon van Nebat, Israël had verleid.
29 Во дни Факея, царя Израильского, пришел Феглаффелласар, царь Ассирийский, и взял Ион, Авел-Беф-Мааху, и Ианох, и Кедес, и Асор, и Галаад, и Галилею, всю землю Неффалимову, и переселил их в Ассирию.
Tijdens de regering van koning Pékach van Israël deed Tiglat Piléser, koning van Assjoer, een inval, en veroverde Ijjon, Abel-Bet-Maäka, Janóach, Kédesj, Chasor, Gilad, Galilea en heel het land van Neftali. De bewoners voerde hij in ballingschap naar Assjoer.
30 И составил заговор Осия, сын Илы, против Факея, сына Ремалиина, и поразил его, и умертвил его, и воцарился вместо него в двадцатый год Иоафама, сына Озиина.
Hosjéa, de zoon van Ela, smeedde een samenzwering tegen Pékach, den zoon van Remaljáhoe, en doodde hem. Hij werd koning in zijn plaats.
31 Прочее о Факее и обо всем, что он сделал, написано в летописи царей Израильских.
De verdere geschiedenis van Pékach, met al wat hij deed, is beschreven in het boek der kronieken van de koningen van Israël.
32 Во второй год Факея, сына Ремалиина, царя Израильского, воцарился Иоафам, сын Озии, царя Иудейского.
In het tweede jaar der regering van Pékach, den zoon van Remaljáhoe, over Israël, werd Jotam, de zoon van Ozias, koning van Juda.
33 Двадцати пяти лет был он, когда воцарился, и шестнадцать лет царствовал в Иерусалиме. Имя матери его Иеруша, дочь Садока.
Hij was vijf en twintig jaar oud, toen hij koning werd, en regeerde zestien jaar te Jerusalem. Zijn moeder heette Jeroesja, en was de dochter van Sadok.
34 Он делал угодное в очах Господних: во всем, как поступал Озия, отец его, так поступал и он.
Hij deed wat recht was in de ogen van Jahweh, juist zoals zijn vader Ozias.
35 Только высоты не были отменены: народ совершал еще жертвы и курения на высотах. Он построил верхние ворота при доме Господнем.
Maar ook hij schafte de offerhoogten niet af, zodat het volk op de hoogten bleef offeren en wierook branden. Hij heeft de Bovenpoort van de tempel van Jahweh gebouwd.
36 Прочее об Иоафаме и обо всем, что он сделал, написано в летописи царей Иудейских.
De verdere geschiedenis van Jotam, met al wat hij deed, is beschreven in het boek der kronieken van de koningen van Juda.
37 В те дни начал Господь посылать на Иудею Рецина, царя Сирийского, и Факея, сына Ремалиина.
In die tijd begon Jahweh Resin, den koning van Aram, en Pékach, den zoon van Remaljáhoe, op Juda los te laten.
38 И почил Иоафам с отцами своими, и погребен с отцами своими в городе Давида, отца его. И воцарился Ахаз, сын его, вместо него.
Jotam ging bij zijn vaderen te ruste, en werd in de stad van zijn vader David begraven. Zijn zoon Achaz volgde hem op.
