< نحمیا 7 >
پس از آنکه حصار شهر را تعمیر کردیم و دروازهها را کار گذاشتیم و نگهبانان و نوازندگان و لاویان را سر کار گماشتیم، | 1 |
Voorts geschiedde het, als de muur gebouwd was, dat ik de deuren oprichtte, en de poortiers, en de zangers, en de Levieten werden besteld.
مسئولیت ادارهٔ شهر اورشلیم را به برادرم حنانی و حننیا واگذار کردم. حننیا فرمانده قلعه نظامی و مردی بسیار امین بود و در خداترسی کسی به پای او نمیرسید. | 2 |
En ik gaf bevel aan mijn broeder Hanani, en aan Hananja, den overste van den burg te Jeruzalem, want hij was als een man van getrouwheid, en godvrezende boven velen.
به ایشان دستور دادم که صبحها دروازههای اورشلیم را بعد از بالا آمدن آفتاب باز کنند و شبها نیز نگهبانان قبل از ترک پستشان دروازهها را ببندند و قفل کنند. در ضمن، گفتم نگهبانانی از اهالی اورشلیم تعیین کنند تا نگهبانی بدهند و هر کس خانهاش نزدیک حصار است، نگهبان آن قسمت از حصار باشد. | 3 |
En ik zeide tot hen: Laat de poorten van Jeruzalem niet geopend worden, totdat de zon heet wordt, en terwijl zij daarbij staan, laat hen de deuren sluiten, betast gij ze dan; en dat men wachten zette, inwoners van Jeruzalem, een iegelijk op zijn wacht, en een iegelijk tegenover zijn huis.
شهر اورشلیم بسیار وسیع بود و جمعیت آن کم، و هنوز خانهها بازسازی نشده بود. | 4 |
De stad nu was wijd van ruimte en groot; doch des volks was weinig daarbinnen; en de huizen waren niet gebouwd.
آنگاه خدای من در دلم گذاشت که تمام سران و بزرگان و اهالی شهر را برای بررسی نسب نامههایشان جمع کنم. نسب نامههای کسانی را که قبلاً به یهودا بازگشته بودند در کتابی با این مضمون یافتم: | 5 |
Zo gaf mijn God in mijn hart, dat ik de edelen, en de overheden, en het volk verzamelde, om de geslachten te rekenen; en ik vond het geslachtsregister dergenen, die in het eerst waren opgetogen, en vond daarin geschreven aldus:
عدهٔ زیادی از یهودیانی که نِبوکَدنِصَّر، پادشاه بابِل آنها را اسیر کرده به بابِل برده بود، به یهودا و اورشلیم بازگشتند و هر کس به زادگاه خود رفت. | 6 |
Dit zijn de kinderen van dat landschap, die optogen uit de gevangenis der weggevoerden, die Nebukadnezar, koning van Babel, weggevoerd had, en die wedergekeerd zijn naar Jeruzalem en naar Juda, een iegelijk tot zijn stad;
رهبران یهودیان در این سفر عبارت بودند از: زروبابِل، یهوشع، نحمیا، عزریا، رعمیا، نحمانی، مردخای، بلشان، مسفارت، بغوای، نحوم، بعنه. نام طایفههای یهودیانی که به وطن بازگشتند و تعداد آنها به شرح زیر است: | 7 |
Dewelke kwamen met Zerubbabel, Jesua, Nehemia, Azaria, Raamja, Nahamani, Mordechai, Bilsan, Mispereth, Bigvai, Nehim en Baena. Dit is het getal der mannen van het volk van Israel.
از طایفۀ فرعوش ۲٬۱۷۲ نفر؛ از طایفۀ شفطیا ۳۷۲ نفر؛ از طایفۀ آرح ۶۵۲ نفر؛ از طایفۀ فحت موآب (که از نسل یشوع و یوآب بود) ۲٬۸۱۸ نفر؛ از طایفۀ عیلام دیگر ۱٬۲۵۴ نفر؛ از طایفۀ زتوه ۸۴۵ نفر؛ از طایفۀ زکای ۷۶۰ نفر؛ از طایفۀ بنوی ۶۴۸ نفر؛ از طایفۀ ببای ۶۲۸ نفر؛ از طایفۀ ازجد ۲٬۳۲۲ نفر؛ از طایفۀ ادونیقام ۶۶۷ نفر؛ از طایفۀ بغوای ۲٬۰۶۷ نفر؛ از طایفۀ عادین ۶۵۵ نفر؛ از طایفۀ آطیر (که از نسل حِزِقیا بود) ۹۸ نفر؛ از طایفۀ حاشوم ۳۲۸ نفر؛ از طایفۀ بیصای ۳۲۴ نفر؛ از طایفۀ حاریف ۱۱۲ نفر؛ از طایفۀ جبعون ۹۵ نفر؛ از طایفههای بیتلحم و نطوفه ۱۸۸ نفر؛ از طایفۀ عناتوت ۱۲۸ نفر؛ از طایفۀ بیت عزموت ۴۲ نفر؛ از طایفههای قریه یعاریم، کفیره، و بئیروت ۷۴۳ نفر؛ از طایفههای رامه و جبع ۶۲۱ نفر؛ از طایفۀ مِکماس ۱۲۲ نفر؛ از طایفههای بیتئیل و عای ۱۲۳ نفر؛ از طایفۀ نبوی ۵۲ نفر؛ از طایفۀ عیلام ۱٬۲۵۴ نفر؛ از طایفۀ حاریم ۳۲۰ نفر؛ از طایفۀ اریحا ۳۴۵ نفر؛ از طوایف لود، حادید و اونو ۷۲۱ نفر؛ از طایفۀ سناعه ۳٬۹۳۰ نفر. | 8 |
De kinderen van Parhos waren twee duizend, honderd twee en zeventig;
De kinderen van Sefatja, driehonderd twee en zeventig;
De kinderen van Arach, zeshonderd twee en vijftig;
De kinderen van Pahath-Moab, van de kinderen van Jesua en Joab, twee duizend, achthonderd en achttien;
De kinderen van Elam, duizend, tweehonderd vier en vijftig;
De kinderen van Zatthu, achthonderd vijf en veertig;
De kinderen van Zakkai, zevenhonderd en zestig;
De kinderen van Binnui, zeshonderd acht en veertig;
De kinderen van Bebai, zeshonderd acht en twintig;
De kinderen van Azgad, twee duizend, driehonderd twee en twintig;
De kinderen van Adonikam, zeshonderd zeven en zestig;
De kinderen van Bigvai, twee duizend, zeven en zestig;
De kinderen van Adin, zeshonderd vijf en vijftig;
De kinderen van Ater, van Hizkia, acht en negentig;
De kinderen van Hassum, driehonderd acht en twintig;
De kinderen van Bezai, driehonderd vier en twintig;
De kinderen van Harif, honderd en twaalf;
De kinderen van Gibeon, vijf en negentig;
De mannen van Bethlehem en Netofa, honderd acht en tachtig;
De mannen van Anathoth, honderd acht en twintig;
De mannen van Beth-Azmaveth, twee en veertig;
De mannen van Kirjath-Jearim, Cefira en Beeroth, zevenhonderd drie en veertig;
De mannen van Rama en Gaba, zeshonderd en twintig;
De mannen van Michmas, honderd twee en twintig;
De mannen van Beth-El en Ai, honderd drie en twintig;
De mannen van het andere Nebo, twee en vijftig;
De kinderen des anderen Elams, duizend, tweehonderd vier en vijftig;
De kinderen van Harim, driehonderd en twintig;
De kinderen van Jericho, driehonderd vijf en veertig;
De kinderen van Lod, Hadid en Ono, zevenhonderd een en twintig;
De kinderen van Senaa, drie duizend, negenhonderd en dertig;
تعداد کاهنانی که به وطن بازگشتند به شرح زیر است: از طایفۀ یدعیا (که از نسل یشوع بود) ۹۷۳ نفر؛ از طایفۀ امیر ۱٬۰۵۲ نفر؛ از طایفۀ فشحور ۱٬۲۴۷ نفر؛ از طایفۀ حاریم ۱٬۰۱۷ نفر. | 39 |
De priesters: de kinderen van Jedaja, van het huis van Jesua, negenhonderd drie en zeventig;
De kinderen van Immer, duizend twee en vijftig;
De kinderen van Pashur, duizend, tweehonderd zeven en veertig;
De kinderen van Harim, duizend en zeventien;
تعداد لاویانی که به وطن بازگشتند به شرح زیر است: از طایفههای یشوع و قدمیئیل (که از نسل هودویا بودند) ۷۴ نفر؛ خوانندگان و نوازندگان خانهٔ خدا (که از نسل آساف بودند) ۱۴۸ نفر؛ نگهبانان خانهٔ خدا (که از نسل شلوم، آطیر، طلمون، عقوب، حطیطا و شوبای بودند) ۱۳۸ نفر. | 43 |
De Levieten: de kinderen van Jesua, van Kadmiel, van de kinderen van Hodeva, vier en zeventig;
De zangers: de kinderen van Asaf, honderd acht en veertig;
De poortiers: de kinderen van Sallum, de kinderen van Ater, de kinderen van Talmon, de kinderen van Akkub, de kinderen van Hatita, de kinderen van Sobai, honderd acht en dertig;
خدمتگزاران خانۀ خدا که به وطن بازگشتند از طایفههای زیر بودند: صیحا، حسوفا، طباعوت، قیروس، سیعا، فادون، لبانه، حجابه، شلمای، حانان، جدیل، جاحَر، رآیا، رصین، نقودا، جزام، عُزه، فاسیح، بیسای، معونیم، نفوشِسیم، بقبوق، حقوفا، حرحور، بصلیت، مِحیدا، حرشا، برقوس، سیسرا، تامح، نصیح، حطیفا. | 46 |
De Nethinim: de kinderen van Ziha, de kinderen van Hasufa, de kinderen van Tabbaoth;
De kinderen van Keros, de kinderen van Sia, de kinderen van Padon;
De kinderen van Lebana, de kinderen van Hagaba, de kinderen van Salmai;
De kinderen van Hanan, de kinderen van Giddel, de kinderen van Gahar;
De kinderen van Reaja, de kinderen van Rezin, de kinderen van Nekoda;
De kinderen van Gazzam, de kinderen van Uzza, de kinderen van Paseah;
De kinderen van Bezai, de kinderen van Meunim, de kinderen van Nefussim;
De kinderen van Bakbuk, de kinderen van Hakufa, de kinderen van Harhur;
De kinderen van Bazlith, de kinderen van Mehida, de kinderen van Harsa;
De kinderen van Barkos, de kinderen van Sisera, de kinderen van Thamah;
De kinderen van Neziah, de kinderen van Hatifa;
این افراد نیز که از نسل خادمان سلیمان پادشاه بودند به وطن بازگشتند: سوطای، صوفرت، فریدا، یعلا، درقون، جدیل، شفطیا، حطیل، فوخِرِهحَظِبائیم، آمون. | 57 |
De kinderen der knechten van Salomo; de kinderen van Sotai, de kinderen van Sofereth, de kinderen van Perida;
De kinderen van Jaela, de kinderen van Darkon, de kinderen van Giddel;
De kinderen van Sefatja, de kinderen van Hattil, de kinderen van Pochereth van Zebaim, de kinderen van Amon;
خدمتگزاران خانۀ خدا و نسل خادمان سلیمان پادشاه، جمعاً ۳۹۲ نفر بودند. | 60 |
Al de Nethinim, en de kinderen der knechten van Salomo, waren driehonderd twee en negentig.
در این هنگام گروهی دیگر از تل ملح، تل حرشا، کروب، اَدّون و امیر، به اورشلیم و سایر شهرهای یهودا بازگشتند. آنها نمیتوانستند از طریق نسب نامههای خود ثابت کنند که اسرائیلیاند. | 61 |
Ook togen dezen op van Thel-melah, Thel-harsa, Cherub, Addon en Immer; maar zij konden hunner vaderen huis, en hun zaad niet tonen, of zij uit Israel waren;
اینها از طایفههای دلایا، طوبیا و نقودا بودند که جمعاً ۶۴۲ نفر میشدند. | 62 |
De kinderen van Delaja, de kinderen van Tobia, de kinderen van Nekoda, zeshonderd twee en veertig.
از کاهنان سه طایفه به نامهای حبایا و هقوص و برزلائی به اورشلیم بازگشتند. (بزرگ طایفۀ برزلائی همان برزلائی است که با یکی از دختران برزلائی جلعادی ازدواج کرد و نام خانوادگی او را روی خود گذاشت.) | 63 |
En van de priesteren, de kinderen van Habaja, de kinderen van Koz, de kinderen van Barzillai, die een vrouw van de dochteren van Barzillai, den Gileadiet, genomen had, en naar hun naam genoemd was.
ولی ایشان چون نتوانستند از طریق نسب نامههای خود ثابت کنند که از نسل کاهنان هستند، از کهانت اخراج شدند. | 64 |
Dezen zochten hun geschrift, willende hun geslacht rekenen, maar het werd niet gevonden; daarom werden zij als onreinen van het priesterdom geweerd.
حاکم یهودیان به ایشان گفت تا کاهنی اجازه نداد از قربانیهای سهم کاهنان بخورند تا اینکه کاهنی بهوسیلۀ اوریم و تُمّیم از طرف خداوند معلوم شود که آیا ایشان واقعاً از نسل کاهنان هستند یا نه. | 65 |
En Hattirsatha zeide tot hen, dat zij van de heiligste dingen niet zouden eten, totdat er een priester stond met urim en thummim.
پس جمعاً ۴۲٬۳۶۰ نفر به سرزمین یهودا برگشتند. علاوه بر این تعداد، ۷٬۳۳۷ غلام و کنیز و ۲۴۵ نوازندهٔ مرد و زن نیز به وطن بازگشتند. | 66 |
Deze ganse gemeente te zamen was twee en veertig duizend, driehonderd en zestig;
Behalve hun knechten en hun maagden, die waren zeven duizend, driehonderd zeven en dertig; en zij hadden tweehonderd vijf en veertig zangers en zangeressen.
آنها ۷۳۶ اسب، ۲۴۵ قاطر، ۴۳۵ شتر و ۶٬۷۲۰ الاغ با خود بردند. | 68 |
Hun paarden, zevenhonderd zes en dertig; hun muildieren, tweehonderd vijf en veertig;
Kemelen, vierhonderd vijf en dertig; ezelen, zes duizend, zevenhonderd en twintig.
برخی از مردم برای بازسازی خانهٔ خدا هدایا تقدیم کردند. حاکم یهودیان حدود هشت و نیم کیلوگرم طلا، ۵۰ جام و ۵۳۰ دست لباس برای کاهنان هدیه کرد. سران قوم نیز ۱۶۸ کیلوگرم طلا و ۱٬۲۵۰ کیلوگرم نقره و بقیه قوم ۱۶۸ کیلوگرم طلا، ۱۴۰ کیلوگرم نقره و ۶۷ دست لباس برای کاهنان تقدیم کردند. | 70 |
Een deel nu van de hoofden der vaderen gaven tot het werk. Hattirsatha gaf tot den schat, aan goud, duizend drachmen, vijftig sprengbekkens, vijfhonderd en dertig priesterrokken.
En anderen van de hoofden der vaderen gaven tot den schat des werks, aan goud, twintig duizend drachmen, en aan zilver, twee duizend en tweehonderd ponden.
En wat de overigen des volks gaven, was aan goud, twintig duizend drachmen, en aan zilver, twee duizend mijnen, en zeven en zestig priesterrokken.
پس کاهنان، لاویان، نگهبانان، خوانندگان و نوازندگان، خدمتگزاران خانۀ خدا و بقیه قوم به یهودا آمدند و تا ماه هفتم همه آنها در شهرهای خود مستقر شدند. | 73 |
En de priesters, en de Levieten, en de poortiers, en de zangers, en sommigen van het volk, en de Nethinim, en gans Israel, woonden in hun steden. Als nu de zevende maand aankwam, en de kinderen Israels in hun steden waren,