مراثی 1

1 اورشلیم که زمانی شهری پرجمعیت بود اینک متروک شده است! شهری که در بین قومها محبوب بود اینک بیوه گشته است! او که ملکهٔ شهرها بود اکنون برده شده است!

Ach, hoe eenzaam zit ze neer De eens zo volkrijke stad; Hoe blijft ze als weduwe achter De machtige onder de volken, En moet de vorstin der landouwen Slavendienst doen

2 اورشلیم تمام شب می‌گرید و قطره‌های اشک روی گونه‌هایش می‌غلتند. از میان یارانش یکی هم باقی نمانده که او را تسلی دهد. دوستانش به او خیانت کرده و همگی با او دشمن شده‌اند.

De hele nacht weent ze en snikt ze, Stromen de tranen over haar wangen. Niemand troost haar Van al haar minnaars; Al haar vrienden werden haar ontrouw, En zijn nu haar vijand.

3 مردم مصیبت‌زده و رنجدیدهٔ یهودا به اسارت رفته‌اند؛ به دیار غربت تبعید شده‌اند و اینک هیچ آسایش ندارند. دشمنان، آنها را احاطه نموده عرصه را بر آنها تنگ کرده‌اند.

Ontvolkt is Juda door ellende En harde dienst; Onder de heidenen moet het wonen, Maar vindt geen rust. Al zijn vervolgers haalden het in, Van angsten omringd.

4 راههای اورشلیم ماتم گرفته‌اند، زیرا دیگر مردم نمی‌آیند تا در روزهای عید عبادت کنند. دروازه‌های شهر ساکتند، کاهنانش آه می‌کشند و دوشیزگانش عزادارند. اورشلیم در اضطراب و تلخکامی فرو رفته است.

De wegen van Sion treuren, Want niemand trekt op naar het feest; Al haar poorten liggen in puin, Haar priesters zuchten, Haar maagden jammeren, Zelf is zij bitter bedroefd.

5 دشمنانش سَروَرِ او شده‌اند و خصمانش در آسایش‌اند. خداوند اورشلیم را برای گناهان بسیارش تنبیه کرده است. دشمنان، فرزندان او را اسیر کرده، به دیار غربت به بردگی برده‌اند.

Haar verdrukkers zegepralen, Haar haters juichen, Want Jahweh heeft haar in jammer gestort Om haar talloze zonden; Haar kinderen moesten in ballingschap, Voor hun vijanden uit.

6 تمام شکوه و زیبایی اورشلیم از دست رفته است. بزرگانش مانند غزالهای گرسنه دنبال چراگاه می‌گردند و ناتوانتر از آنند که بتوانند از چنگ دشمن فرار کنند.

Verdwenen voor de dochter van Sion Al haar glorie! Haar vorsten als rammen, Die geen weideplaats vinden, Lopen uitgeput, Voor den drijver uit.

7 اینک اورشلیم در میان مصیبتها، روزهای پرشکوه گذشته را به یاد می‌آورد. زمانی که او به محاصرهٔ دشمن درآمد، هیچ مدد کننده‌ای نداشت؛ دشمن او را مغلوب کرد و به شکست او خندید.

Nog altijd denkt Jerusalem terug Aan haar tijd van ellende en nood: Toen haar bevolking viel door de hand van den vijand, En niemand haar hielp; Toen de verdrukkers met een grijnslach Haar verwoesting aanschouwden.

8 اورشلیم گناهان بسیاری مرتکب شده و ناپاک گردیده است. تمام کسانی که او را تکریم می‌کردند، اینک تحقیرش می‌کنند، زیرا برهنگی و خواری او را دیده‌اند. او می‌نالد و از شرم، چهرهٔ خود را می‌پوشاند.

Gezondigd, zwaar heeft Jerusalem gezondigd, Daarom is ze onrein als een vrouw in haar stonden; Verachten haar allen, die haar vroeger vereerden, Nu zij haar naaktheid aanschouwen; Daarom blijft ze altijd maar zuchten, Met afgewend gelaat.

9 لکهٔ ننگی بر دامن اورشلیم بود، اما او اعتنایی نکرد؛ او به عاقبت خود نیاندیشید و ناگهان سقوط کرد. اینک کسی نیست که او را تسلی دهد. او فریاد برمی‌آورد، «خداوندا، به مصیبتم نگاه کن، زیرا دشمن بر من پیروز شده است.»

De onreinheid hangt aan haar slippen: Nooit had ze zoo’n einde voorzien. Peilloos diep zonk zij weg, Niemand, die haar kwam troosten. Ach Jahweh, zie toch neer op mijn nood, Want de vijand braveert!

10 دشمن، گنجینه‌های او را غارت کرد و قومهای بیگانه در برابر چشمانش به عبادتگاه مقدّسش داخل شدند، قومهایی که خدا ورود آنها را به عبادتگاهش قدغن کرده بود.

De vijand heeft zijn hand gelegd Op alles wat haar dierbaar was; Ja, ze heeft het moeten aanschouwen, Dat heidenen binnen haar heiligdom trokken, Ofschoon Gij hun hadt verboden, In uw gemeente te komen.

11 اهالی اورشلیم برای یک لقمه نان آه می‌کشند. هر چه داشتند برای خوراک دادند تا زنده بمانند. اورشلیم می‌گوید: «خداوندا، ببین چگونه خوار شده‌ام!

Heel haar bevolking loopt zuchtend Te zoeken naar brood; Hun schatten geven ze weg voor spijs, Om het leven te rekken. Ach Jahweh, blik neer en zie toe, Hoe diep vernederd ik ben!

12 «ای کسانی که از کنارم می‌گذرید، چرا به من نگاه نمی‌کنید؟ نگاهی به من بیندازید و ببینید آیا غمی همچون غم من وجود دارد؟ ببینید خداوند به هنگام خشم خود به من چه کرده است!

Wee! Gij allen, die mij voorbijgaat, Schouwt rond en ziet toe, Of er een smart is gelijk aan de smart, Die mij overstelpt, Waarin Jahweh mij heeft gedompeld, Op de dag van zijn ziedende toorn!

13 «او از آسمان آتش فرستاد و تا مغز استخوان مرا سوزاند. سر راهم دام گسترد و مرا به زمین کوبید. او مرا در مصیبتم ترک گفت و در غمی بی‌پایان رهایم کرد.

Uit de hoge heeft Hij een vuur geslingerd In het diepst van mijn gebeente; Hij heeft een net voor mijn voeten gespannen, Mij achterover gestort; Mij tot vertwijfeling gebracht, Immerdoor in ellende.

14 «گناهانم را به هم بافت و همچون طنابی بر گردنم انداخت و مرا زیر یوغ بردگی کشاند. تمام توانم را از من گرفت و مرا در چنگ دشمنانم که قویتر از من بودند رها کرد.

Zwaar drukt mij het juk van mijn zonden, Dat Hij met eigen hand heeft gestrengeld; Het is neergelegd op mijn nek, Mijn krachten heeft het gebroken. Ja, de Heer heeft mij in handen geleverd, Waaronder ik niet overeind kan komen.

15 «خداوند تمام سربازان شجاع مرا از من گرفت. او لشکری بر ضد من فرا خواند تا جوانان مرا از بین ببرند. خداوند شهر محبوب خود را همچون انگور در چرخشت پایمال کرد.

Al mijn dapperen heeft de Heer Uit mijn midden gevaagd; Hij heeft tegen mij een bende ontboden, Om mijn jonge mannen te breken: De Heer heeft de wijnpers getreden Voor de jonkvrouw, de dochter van Juda.

16 «برای این مصیبتهاست که می‌گریم و قطره‌های اشک بر گونه‌هایم می‌غلتند. آن که به من دلداری می‌داد و جانم را تازه می‌ساخت از من دور شده است. دشمن بر من غالب آمده و فرزندانم بی‌کس شده‌اند.»

Daarom ween ik immerdoor, En stromen mijn ogen van tranen. Neen, geen trooster voor mij, Die mij opbeurt; Mijn zonen zijn met ontzetting geslagen, Want de vijand heeft de zege behaald.

17 اورشلیم دستهای خود را دراز می‌کند و کمک می‌طلبد، اما کسی نیست که به دادش برسد. خداوند قومهای همسایه را بر ضد اسرائیل فرا خوانده است تا اورشلیم را همچون پارچه‌ای کثیف دور اندازند.

Sion breidt haar handen uit, Maar ze heeft niemand die troost. Jahweh heeft tegen Jakob van alle kant Zijn verdrukkers ontboden; Jerusalem is in hun kring Onrein als een vrouw in haar stonden.

18 «اما خداوند عادلانه حکم فرموده است، زیرا من از فرمان او سرپیچی کرده بودم. ای مردم جهان، اندوه مرا بنگرید و ببینید چگونه پسران و دخترانم را به اسیری برده‌اند.

En toch is Jahweh rechtvaardig, Want ik had zijn bevel getrotseerd! Hoort dan allen, gij volken, En aanschouwt mijn smart: Mijn jonge dochters en mannen Moesten in ballingschap.

19 «از یاران کمک خواستم، اما ایشان به من خیانت کردند. کاهنان و ریش‌سفیدان در حالی که به دنبال لقمه نانی بودند تا خود را زنده نگه دارند، در کوچه‌های شهر از شدت گرسنگی جان دادند.

Ik riep om mijn minnaars, Maar ze lieten mij staan; Mijn priesters en oudsten Versmachtten in de stad, Op zoek naar voedsel, Om het leven te rekken.

20 «ای خداوند، ببین چقدر پریشان و نگرانم! به خاطر گناهانی که انجام داده‌ام جانم در عذاب است. در خانه، بلای کشنده در انتظارم است و در بیرون، شمشیر مرگبار.

Ach Jahweh, zie toch hoe bang het mij is, Hoe het stormt in mijn borst. Mijn hart krimpt ineen in mijn boezem, Want ik ben opstandig geweest: Buiten werd ik kinderloos door het zwaard, Binnenshuis door de dood.

21 «مردم ناله‌هایم را می‌شنوند، اما کسی به دادم نمی‌رسد. دشمنانم چون شنیدند چه بلایی بر سرم آوردی، شاد شدند. ای خداوند، به وعده‌ات وفا کن و بگذار دشمنانم نیز به بلای من دچار گردند.

Men hoort, hoe ik zucht, Maar niemand die troost. Neen, als mijn vijanden van mijn ongeluk horen, Verheugen zich allen, dat Gij het mij hebt berokkend. Laat komen de dag der vergelding, Waarop zij mijn lot zullen delen!

22 «به گناهان آنها نیز نظر کن و همان‌گونه که مرا برای گناهانم تنبیه کرده‌ای، آنان را نیز به سزای کردارشان برسان. ناله‌های من بسیار و دلم بی‌تاب است.»

Laat al hun boosheid Voor uw aangezicht treden; Doe hun, zoals Gij met mij hebt gedaan. Om al mijn zonden! Ach, ontelbaar blijven mijn zuchten, Mijn hart doet zo wee!