< ارمیا 50 >

این است سخنانی که خداوند علیه سرزمین بابِل و مردم آن به ارمیای نبی فرمود: 1
Het woord, dat de HEERE gesproken heeft tegen Babel, tegen het land der Chaldeen, door den dienst van den profeet Jeremia.
«به همۀ دنیا اعلام کنید، پرچم را برافرازید و به همه بگویید که بابِل تسخیر خواهد شد! تمثالها و بتهایش شکسته خواهند شد. خدایانش، بِل و مردوک سرافکنده و رسوا خواهند گردید. 2
Verkondigt onder de heidenen, en doet horen, en werpt een banier op, laat horen, verbergt het niet; zegt: Babel is ingenomen, Bel is beschaamd, Merodach is verpletterd, haar afgoden zijn beschaamd, haar drekgoden zijn verpletterd!
زیرا قومی از سوی شمال بر بابِل هجوم خواهد آورد و آن را ویران خواهد کرد، و دیگر کسی در آن ساکن نخواهد شد بلکه همه، چه انسان و چه حیوان، از آنجا خواهند گریخت. 3
Want een volk komt tegen haar op van het noorden; dat zal haar land zetten in verwoesting, dat er geen inwoner in zal zijn; van de mensen aan tot de beesten toe zijn zij weggezworven, doorgegaan!
«در آن زمان، مردم اسرائیل و یهودا، هر دو گریه‌کنان خواهند آمد و خداوند، خدای خود را خواهند طلبید. 4
In dezelve dagen en ter zelver tijd, spreekt de HEERE, zullen de kinderen Israels komen, zij en de kinderen van Juda te zamen; wandelende en wenende zullen zij henengaan, en den HEERE, hun God, zoeken.
آنها راه اورشلیم را جویا خواهند شد تا به آنجا بازگردند. ایشان با تمام قلب به سوی من باز خواهند گشت و با من عهدی ابدی خواهند بست و آن را هرگز نخواهند شکست. 5
Zij zullen naar Sion vragen; op den weg herwaarts zullen hun aangezichten zijn; zij zullen komen en den HEERE toegevoegd worden, met een eeuwig verbond, dat niet zal worden vergeten.
«قوم من مانند گوسفندان گمشده می‌باشند؛ چوپانانشان ایشان را گمراه کرده و در میان کوهها آواره نموده‌اند. گوسفندان نیز راه خود را گم کرده‌اند و نمی‌دانند چگونه به آغل بازگردند. 6
Mijn volk waren verloren schapen, hun herders hadden hen verleid, zij hadden hen gevoerd naar de bergen, zij gingen van berg tot heuvel, zij vergaten hun legering.
دشمنانی که به ایشان برمی‌خورند، ایشان را می‌درند و می‌گویند:”ما اجازه داریم که با ایشان این گونه رفتار کنیم، چون بر ضد خداوند، خدای عادل که امید اجدادشان بود، گناه کرده‌اند.“ 7
Allen, die hen vonden, aten hen op, en hun wederpartijders zeiden: Wij zullen geen schuld hebben; daarom dat zij gezondigd hebben tegen den HEERE, in de woning der gerechtigheid, ja, tegen den HEERE, de Verwachting hunner vaderen.
«ولی حال از بابِل فرار کنید! مانند بزهای نر که پیشاپیش گله می‌روند، قوم مرا به خانه هدایت کنید. 8
Vliedt weg uit het midden van Babel, en gaat uit der Chaldeen land; en weest als de bokken voor de kudde henen.
زیرا من لشکر بزرگی از قومهای نیرومند شمال را برخواهم انگیخت تا بر بابِل هجوم آورند و نابودش کنند؛ تیرهای آنها همگی به هدف خواهند خورد و خطا نخواهند رفت! 9
Want ziet, Ik zal een verzameling van grote volken uit het land van het noorden verwekken, en tegen Babel opbrengen; die zullen zich tegen haar rusten; van daar zal zij ingenomen worden; hun pijlen zullen zijn als eens kloeken helds, geen zal ledig wederkeren.
بابِل را غارت خواهند کرد و غنیمت فراوان نصیب غارت‌کنندگان خواهد شد. من، خداوند، این را می‌گویم.» 10
En Chaldea zal ten roof zijn; allen, die het beroven, zullen verzadigd worden, spreekt de HEERE.
«ای مردم بابِل، ای غارت‌کنندگان قوم من، شما شادید و همچون گاوهای پروار در چراگاههای سبز و خرم می‌چرید و مانند اسبهای نر شیهه می‌زنید و سرمستید! 11
Omdat gij u verblijd hebt, omdat gij van vreugde hebt opgesprongen, gij plunderaars Mijner erfenis! omdat gij geil geworden zijt als een grazige vaars, en hebt gebriest als de sterke paarden;
ولی بدانید که شهر پرآوازهٔ شما نیز تحقیر و رسوا خواهد شد. بابِل سرزمینی خواهد شد بی‌اهمیت، با بیابانهای خشک و متروک. 12
Zo is uw moeder zeer beschaamd; die u gebaard heeft, is schaamrood geworden; ziet, zij is geworden de achterste der heidenen, een woestijn, dorheid en wildernis.
در اثر خشم و غضب من، بابِل متروک و به کلی ویران خواهد شد و هر که از آنجا عبور کند، مبهوت و متحیر خواهد گردید. 13
Vanwege de verbolgenheid des HEEREN zal zij niet bewoond worden, maar zij zal geheel een verwoesting worden; al wie aan Babel voorbijgaat, zal zich ontzetten, en fluiten over al haar plagen.
«ای قومهای اطراف، برای جنگ با بابِل آماده شوید! ای تیراندازان، همۀ تیرهایتان را به سوی او رها کنید، چون به من گناه ورزیده است. 14
Rust u tegen Babel rondom, gij allen, die den boog spant! schiet in haar, en spaart de pijlen niet; want zij heeft tegen den HEERE gezondigd.
از هر سو بر او فریاد جنگ برآورید. بنگرید! تسلیم می‌شود! دیوارهای بابِل فرو می‌ریزد! این انتقام من است! همان بلایی را که بر سر دیگران آورد، بر سر او بیاورید. 15
Juicht over haar rondom, zij heeft haar hand gegeven; haar fondamenten zijn gevallen, haar muren zijn afgebroken; want dat is des HEEREN wraak, wreekt u aan haar, doet haar, gelijk als zij gedaan heeft!
نگذارید برزگرها در آنجا تخم بکارند و دروکنندگان درو نمایند؛ همهٔ غریبانی که در آنجا هستند به سرزمین خود فرار کنند، چون شمشیر دشمن امان نخواهد داد. 16
Roeit uit van Babel den zaaier, en dien, die de sikkel handelt in den oogsttijd; laat hen vanwege het verdrukkende zwaard, zich keren, een iegelijk tot zijn volk, en vlieden, een iegelijk naar zijn land.
«قوم اسرائیل مانند گوسفندانی هستند که مورد حملهٔ شیران قرار گرفته‌اند. اول پادشاه آشور آنها را درید، سپس نِبوکَدنِصَّر، پادشاه بابِل، استخوانهای ایشان را خرد کرد. 17
Israel is een verbijsterd lam, dat de leeuwen verjaagd hebben; de eerste, die hem heeft opgegeten, was de koning van Assur, en deze de laatste, Nebukadrezar, de koning van Babel, heeft hem de beenderen verbrijzeld.
از این رو من، خداوند لشکرهای آسمان، خدای اسرائیل، پادشاه بابِل و سرزمین او را مجازات خواهم کرد، همان‌طور که پادشاه آشور را مجازات نمودم؛ 18
Daarom, zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israels: Ziet, Ik zal bezoeking doen over den koning van Babel en over zijn land, gelijk als Ik bezoeking gedaan heb over den koning van Assur.
و قوم اسرائیل را به سرزمین خودشان باز خواهم گرداند تا مانند گوسفندان در چراگاههای کرمل و باشان چرا کنند و بار دیگر در کوههای افرایم و جلعاد شادی نمایند. 19
En Ik zal Israel weder tot zijn woning brengen, en hij zal weiden op den Karmel en op den Basan; en zijn ziel zal op het gebergte van Efraim en Gilead verzadigd worden.
در آن زمان در اسرائیل و یهودا گناهی پیدا نخواهد شد، چون گناه بازماندگانشان را خواهم آمرزید. 20
In die dagen en te dier tijd, spreekt de HEERE, zal Israels ongerechtigheid gezocht worden, maar zij zal er niet zijn, en de zonden van Juda, maar zullen niet gevonden worden; want Ik zal ze dengenen vergeven, die Ik zal doen overblijven.
«ای مردان جنگی، بر ضد سرزمین مراتایم و اهالی فقود برخیزید! همچنانکه دستور داده‌ام، همه را بکشید و از بین ببرید. 21
Tegen het land Merathaim, trek tegen hetzelve op, en tegen de inwoners van Pekod; verwoest en verban achter hen, spreekt de HEERE, en doe naar alles, wat Ik u geboden heb.
بگذارید فریاد جنگ و نالهٔ نابودی از آن سرزمین برخیزد! 22
Er is een krijgsgeschrei in het land, en een grote breuk.
بابِل، مانند چکشی تمام جهان را خرد کرد، ولی حال، آن چکش، خود شکسته و خرد شده است. بابِل در میان قومها مطرود و منزوی گردیده است! 23
Hoe is de hamer der ganse aarde zo afgehouwen en verbroken! Hoe is Babel geworden tot een ontzetting onder de heidenen.
ای بابِل، بدون آنکه بدانی، در دامی که برایت گذاشته بودم گرفتار شده‌ای، چون با من دشمنی نمودی! 24
Ik heb u een strik gesteld, dies zijt gij ook gevangen, o Babel! dat gij het niet wist; gij zijt gevonden, en ook gegrepen, omdat gij u tegen den HEERE in strijd gemengd hebt.
«خداوند اسلحه‌خانهٔ خود را گشوده و اسلحهٔ خشم و غضب خود را بیرون آورده است. زیرا خداوند لشکرهای آسمان با مردم بابِل کار دارد. 25
De HEERE heeft Zijn schatkamer opengedaan, en de instrumenten Zijner gramschap voortgebracht; want dat is een werk van den Heere, den HEERE der heirscharen, in het land der Chaldeen.
از سرزمینهای دور دست به جنگ بابِل بیایید! انبارهای غله‌اش را خالی کنید؛ دیوارهایش را فرو ریزید، خانه‌هایش را ویران سازید؛ همه جا را با خاک یکسان کنید؛ چیزی باقی نگذارید! 26
Komt aan tegen haar van het uiterste, opent haar schuren, vertreedt haar als korenhopen, en verbant ze; laat ze geen overblijfsel hebben.
سربازانش را بکشید، همه را از دم تیغ بگذرانید. وای برحال بابِلی‌ها! زمان نابودی‌شان فرا رسیده است! 27
Doodt met het zwaard al haar varren, laat ze afgaan ter slachting; wee over hen, want hun dag is gekomen, de tijd hunner bezoeking!
«ولی قوم من از بابِل جان به در خواهند برد. ایشان به سرزمین خود باز خواهند گشت تا خبر دهند که من چگونه از کسانی که خانه‌ام را خراب کرده‌اند، انتقام گرفته‌ام. 28
Er is een stem der gevluchten en ontkomenen uit het land van Babel, om in Sion te verkondigen de wraak des HEEREN, onzes Gods, de wraak Zijns tempels.
«کمانداران و تیراندازان را جمع کنید تا به بابِل بیایند و شهر را محاصره کنند، طوری که هیچ‌کس نتواند بگریزد. همان بلایی را که بابِل بر سر دیگران آورد، بر سرش بیاورید، چون از روی تکبر، به من، خداوند مقدّس اسرائیل بی‌احترامی کرده است. 29
Laat u horen tegen Babel, gij schutters! gij allen, die den boog spant! legert u tegen haar rondom, laat niemand van hen ontkomen; vergeldt haar naar haar werk, doet haar naar alles, wat zij gedaan heeft; want zij heeft trotselijk gehandeld tegen den HEERE, tegen den Heilige Israels.
بنابراین جوانان او در کوچه‌ها افتاده، خواهند مرد و همهٔ مردان جنگی‌اش کشته خواهند شد.» 30
Daarom zullen haar jongelingen vallen op haar straten, en al haar krijgslieden te dien dage uitgeroeid worden, spreekt de HEERE.
خداوند لشکرهای آسمان می‌فرماید: «ای قوم مغرور، من بر ضد تو هستم، چون روز مکافاتت رسیده است. 31
Ziet, Ik wil aan u, gij trotse! spreekt de Heere, de HEERE der heirscharen; want uw dag is gekomen, de tijd, dat Ik u bezoeken zal.
ای سرزمین متکبر، تو لغزیده، فرو خواهی افتاد و هیچ‌کس تو را بر پا نخواهد کرد. من در شهرهای بابِل آتشی خواهم افروخت که همه چیز را در اطراف خود بسوزاند.» 32
Dan zal de trotse aanstoten en vallen, en er zal niemand zijn, die hem opricht; ja, Ik zal een vuur aansteken in zijn steden, dat zal alle plaatsen rondom hem verteren.
خداوند لشکرهای آسمان می‌فرماید: «بر مردم اسرائیل و یهودا ظلم شده است. آنانی که ایشان را اسیر کرده‌اند، سخت مراقبشان هستند و نمی‌گذارند رهایی یابند. 33
Zo zegt de HEERE der heirscharen: De kinderen Israels en de kinderen van Juda zijn te zamen verdrukt geweest; en allen, die hen gevangen hadden, hebben hen vast gehouden; zij hebben hen geweigerd los te laten.
ولی من که نجا‌ت‌دهندۀ ایشان می‌باشم، نیرومندم و نامم خداوند لشکرهای آسمان می‌باشد و از ایشان حمایت نموده، آرامش و آزادی را به ایشان باز خواهم گرداند. اما اهالی بابِل، هرگز روی آرامش را نخواهند دید!» 34
Maar hun Verlosser is sterk, HEERE der heirscharen is Zijn Naam; Hij zal hun twist zekerlijk twisten, opdat Hij het land in rust brenge, maar de inwoners van Babel beroere.
خداوند می‌فرماید: «شمشیر هلاکت بر ساکنان بابِل و بر بزرگان و حکیمانش فرو خواهد آمد. 35
Het zwaard zal zijn over de Chaldeen, spreekt de HEERE; en over de inwoners van Babel, en over haar vorsten, en over haar wijzen.
تمام حکیمان دروغینش، احمق خواهند شد! در دل مردان شجاع جنگی‌اش ترس و هراس خواهد افتاد! 36
Het zwaard zal zijn over de leugenaars, dat zij zot worden; het zwaard zal zijn over haar helden, dat zij versagen;
اسبها و ارابه‌هایش در جنگ از بین خواهند رفت و سربازان مزدورش مانند زنان، از ترس ضعف خواهند کرد. خزانه‌هایش نیز همه غارت خواهند شد؛ 37
Het zwaard zal zijn over zijn paarden en over zijn wagenen, en over den gansen gemengden hoop, die in het midden van hen is, dat zij tot wijven worden; het zwaard zal zijn over haar schatten, dat zij geplunderd worden.
حتی ذخایر آبش نیز از بین خواهند رفت. چون تمام سرزمین از بتها پر است و مردم دیوانه‌وار به آنها عشق می‌ورزند. 38
Droogte zal zijn over haar wateren, dat zij uitdrogen; want het is een land van gesneden beelden, en zij razen naar de schrikkelijke afgoden.
«از این رو بابِل، لانهٔ شترمرغها و شغالها و مسکن حیوانات وحشی خواهد شد. دیگر هرگز انسانی در آن زندگی نخواهد کرد و برای همیشه ویران خواهد ماند. 39
Daarom zo zullen de wilde dieren der woestijnen met de wilde dieren der eilanden daarin wonen; ook zullen de jonge struisen daarin wonen; en men zal er geen verblijf meer hebben in eeuwigheid, en zij zal niet bewoond worden van geslacht tot geslacht.
همان‌گونه که شهرهای سدوم و عموره و آبادی‌های اطراف آنها را از بین بردم، بابِل را نیز ویران خواهم ساخت و دیگر کسی در آنجا زندگی نخواهد کرد.» این است فرمودۀ خداوند. 40
Gelijk God Sodom en Gomorra en haar naburen heeft omgekeerd, spreekt de HEERE, alzo zal niemand aldaar wonen, en geen mensenkind in haar verkeren.
«بنگرید! سپاهی بزرگ از طرف شمال می‌آید! پادشاهان بسیار از سرزمینهای مختلف برای جنگ مهیا می‌شوند. 41
Ziet, daar komt een volk uit het noorden; en een grote natie, en geweldige koningen zullen van de zijden der aarde opgewekt worden.
آنها سلاحهای خود را برداشته‌اند و برای کشتار آماده‌اند. ایشان سنگدلند و به کسی رحم نمی‌کنند! فریاد آنان مانند خروش دریاست. ای بابِل، ایشان سوار بر اسب، به تاخت به جنگ تو می‌آیند. 42
Boog en spies zullen zij voeren; wreed zijn zij, en zullen niet barmhartig zijn; hun stem zal bruisen als de zee, en op paarden zullen zij rijden; het is toegerust als een man ten oorlog, tegen u, o dochter van Babel!
«وقتی خبر به پادشاه بابِل برسد، دستهایش سست شده، زانوهایش خواهد لرزید و همچون زنی که درد زایمان داشته باشد، به خود خواهد پیچید. 43
De koning van Babel heeft hunlieder gerucht gehoord, en zijn handen zijn slap geworden; benauwdheid heeft hem aangegrepen, weedom als van een barende vrouw.
«همان‌گونه که شیری از جنگلهای اردن بیرون می‌آید و ناگهان به گوسفندان در حال چریدن هجوم می‌آورد، من نیز ناگهان بر بابِلی‌ها هجوم آورده، ایشان را از سرزمینشان بیرون خواهم راند. آنگاه شخص مورد نظر خود را تعیین خواهم نمود تا بر ایشان حکومت کند. زیرا کیست که مثل من باشد و کیست که بتواند از من بازخواست کند؟ کدام رهبر است که با من مخالفت نماید؟ 44
Ziet, gelijk een leeuw van de verheffing der Jordaan, zal hij opkomen tegen de sterke woning; want Ik zal hen in een ogenblik daaruit doen lopen; en wie daartoe verkoren is, dien zal Ik tegen haar bestellen; want wie is Mij gelijk, en wie zou Mij dagvaarden? En wie is de herder, die voor Mijn aangezicht bestaan zou?
بنابراین، ارادهٔ من دربارهٔ بابِل و مردم آن این است که دشمن، آنها و حتی کودکانشان را به زور ببرد، و همه چیزشان را نابود کند. 45
Daarom hoort den raadslag des HEEREN, dien Hij over Babel heeft beraadslaagd, en Zijn gedachten, die Hij gedacht heeft over het land der Chaldeen: Zo de geringsten van de kudde hen niet zullen nedertrekken! Zo hij de woning boven hen niet zal verwoesten!
از صدای شکست بابِل، زمین خواهد لرزید و قومها فریاد مردم آن را خواهند شنید.» 46
De aarde is bevende geworden van het geluid der inneming van Babel, en het gekrijt is gehoord onder de volken.

< ارمیا 50 >