پیدایش 16

1 اما سارای زن ابرام، فرزندی برای او به دنیا نیاورده بود. سارای کنیز مصری داشت به نام هاجر.

Sarai, de vrouw van Abram, had hem geen kinderen geschonken. Maar zij had een egyptische slavin, Hagar genaamd.

2 پس سارای به ابرام گفت: «خداوند مرا از بچه‌دار شدن بازداشته است. پس تو با کنیزم همبستر شو، تا شاید برای من فرزندی به دنیا آوَرَد.» ابرام با پیشنهاد سارای موافقت کرد.

En Sarai zeide tot Abram: Zie, Jahweh heeft mijn schoot gesloten; ga dus tot mijn slavin: misschien krijg ik kinderen van haar. Abram stemde met Sarai in.

3 پس سارای، همسر ابرام، کنیز مصری خود هاجر را گرفته، به ابرام به زنی داد. (این واقعه ده سال پس از سکونت ابرام در کنعان اتفاق افتاد.)

En Sarai, Abrams vrouw, nam Hagar, haar egyptische slavin, en gaf ze tot vrouw aan Abram, haar man; Abram woonde toen al tien jaar in het land Kanaän.

4 ابرام با هاجر همبستر شد و او آبستن گردید. هاجر وقتی دریافت که حامله است، مغرور شد و از آن پس، بانویش سارای را تحقیر می‌کرد.

Hij hield gemeenschap met Hagar, en zij werd zwanger. Toen zij bemerkte, dat zij zwanger was, zag zij minachtend op haar meesteres neer.

5 آنگاه سارای به ابرام گفت: «تقصیر توست که این کنیز مرا حقیر می‌شمارد. خودم او را به تو دادم، ولی از آن لحظه‌ای که فهمید آبستن است، مرا تحقیر می‌کند. خداوند خودش حق مرا از تو بگیرد.»

Daarom sprak Sarai tot Abram: Gij zijt de schuld van mijn smaad. Ik zelf heb mijn slavin in uw schoot gelegd, en nu zij ziet, dat ze zwanger is, veracht ze mij. Moge Jahweh richten tussen mij en u.

6 ابرام جواب داد: «او کنیز توست، هر طور که صلاح می‌دانی با او رفتار کن.» پس سارای بنای بدرفتاری با هاجر را گذاشت و او از خانه فرار کرد.

Abram gaf Sarai ten antwoord: Welnu, uw slavin is in uw macht; doe met haar wat ge wilt. Toen begon Sarai haar te kwellen, zodat zij de vlucht voor haar nam.

7 فرشتهٔ خداوند هاجر را نزدیک چشمۀ آبی در صحرا که سر راه «شور» است، یافت.

De engel van Jahweh trof haar bij een waterbron in de woestijn, bij de bron aan de weg naar Sjoer.

8 فرشته گفت: «ای هاجر، کنیز سارای، از کجا آمده‌ای و به کجا می‌روی؟» گفت: «من از خانهٔ بانویم سارای فرار می‌کنم.»

Hij sprak: Hagar, dienstmaagd van Sarai, waar komt ge vandaan, en waar gaat ge heen? Zij zeide: Ik ben op de vlucht voor Sarai, mijn meesteres.

9 فرشتهٔ خداوند به او گفت: «نزد بانوی خود برگرد و مطیع او باش.»

De engel van Jahweh sprak toen tot haar: Keer terug naar uw meesteres, en verneder u voor haar.

10 و نیز گفت: «من نسل تو را بی‌شمار می‌گردانم.»

En de engel van Jahweh ging voort: Uw kroost zal Ik zó talrijk maken, dat men het om zijn menigte niet meer kan tellen.

11 فرشته ادامه داد: «اینک تو حامله هستی، و پسری خواهی زایید. نام او را اسماعیل (یعنی”خدا می‌شنود“) بگذار، چون خداوند آه و نالهٔ تو را شنیده است.

Nog sprak de engel van Jahweh tot haar: Zie, ge zijt zwanger; een zoon zult ge baren, En hem de naam van Jisjmaël geven; Want Jahweh heeft naar uw schreien gehoord.

12 پسر تو مردی وحشی خواهد بود و با برادران خود سر سازگاری نخواهد داشت. او بر ضد همه و همه بر ضد او خواهند بود.»

Hij zal een menselijke woudezel zijn, Zijn hand zal tegen allen wezen, En de hand van allen tegen hem; Verwijderd van al zijn broers zal hij wonen.

13 هاجر با خود گفت: «آیا براستی خدا را دیدم و زنده ماندم؟» پس خداوند را که با او سخن گفته بود «اَنتَ ایل رُئی» (یعنی «تو خدایی هستی که می‌بینی») نامید.

Toen noemde zij Jahweh, die met haar had gesproken: "Gij zijt een God, dien ik zie". Want ze zeide: Waarachtig, ik heb God gezien; en ik leef nog, nadat ik gezien heb.

14 به همین جهت چاهی که بین قادش و بارد است «بئرلَحَی رُئی» (یعنی «چاه خدای زنده‌ای که مرا می‌بیند») نامیده شد.

Die put heet daarom de put Lachai-Roï; hij ligt tussen Kadesj en Béred.

15 پس هاجر برای ابرام پسری به دنیا آورد و ابرام او را اسماعیل نامید.

Zo schonk Hagar aan Abram een zoon, en Abram noemde den zoon, dien Hagar hem baarde, Jisjmaël.

16 در این زمان ابرام هشتاد و شش ساله بود.

Abram was zes en tachtig jaar oud, toen Hagar hem Jisjmaël baarde.