< ULevi 24 >
2 “Laya abantu bako-Israyeli bakulethele amafutha acengekileyo, ahluzwe ema-oliveni, abe ngawokukhanyisa ukuze izibane zihlale zikhanyisa kokuphela.
Beveel de Israëlieten, dat zij u voor de kandelaar zuivere olie uit gestoten olijven brengen, om de lamp daarmee voortdurend te onderhouden.
3 Ngaphandle kwekhetheni eligudle umtshokotsho wobufakazi, phakathi kwethente lokuhlangana u-Aroni kumele alinde izibane phambi kukaThixo izikhathi zonke nxa kusihlwa kuze kube sekuseni. Lokhu kuzakuba yisimiso saphakade lakuzizukulwane ezizayo.
In de openbaringstent buiten het voorhangsel voor de verbondsark moet Aäron ze voortdurend voor het aanschijn van Jahweh van de avond tot de morgen onderhouden. Dit is een eeuwig geldende wet voor al uw geslachten.
4 Izibane ezisoluthini lwegolide elicolekileyo phambi kukaThixo kumele zilindwe izikhathi zonke.
Op de kandelaar van zuiver goud moet hij zonder onderbreking de lampen onderhouden voor het aanschijn van Jahweh.
5 Thatha ifulawa ecolekileyo wenze izinkwa ezilitshumi lambili usebenzisa okubili kwetshumi kwehefa isinkwa ngasinye.
Bovendien moet gij meelbloem nemen, en er twaalf koeken van bakken; twee issaron voor iedere koek.
6 Zibeke emizileni emibili, ziyisithupha emzileni munye, phezu kwetafula yegolide elicolekileyo phambi kukaThixo.
Ge moet ze in twee stapels van zes op de tafel van zuiver goud leggen voor het aanschijn van Jahweh.
7 Emzileni ngamunye faka impepha enhle njengengxenye yesikhumbuzo esimela isinkwa njalo kube ngumhlatshelo wokudla onikelwa kuThixo.
Leg op iedere stapel zuivere wierook; dit is het reukoffer bij het brood, het vuuroffer voor Jahweh.
8 Isinkwa lesi kumele sibekwe phambi kukaThixo izikhathi zonke, amaSabatha wonke, kusenzelwa abako-Israyeli, kube yisivumelwano esingayikuphela.
Onafgebroken moet men ze iedere sabbat opnieuw voor Jahweh neerleggen; dit is een eeuwige verplichting voor de kinderen Israëls.
9 Sizakuba ngesika-Aroni lamadodana akhe, abazasidlela endaweni engcwele ngoba siyingxenye engcwele kakhulu yesabelo sabo esifaneleyo somhlatshelo onikelwa kuThixo.”
Het zal Aäron en zijn zonen ten deel vallen, en zij moeten het eten op een heilige plaats. Want het is hoogheilig; het is voor eeuwig zijn wettig deel van de vuuroffers van Jahweh.
10 Kwasekusiba lendodana yomfazi wako-Israyeli, uyise wayengumGibhithe, yasuka yaya ebantwini bako-Israyeli, yasixabana lomuntu wako-Israyeli ezihonqweni.
Eens mengde zich de zoon van een israëlietische vrouw en van een Egyptenaar onder de Israëlieten, en kreeg in de legerplaats twist met een Israëliet.
11 Indodana yomfazi wako-Israyeli leyo yahlambaza ibizo likaThixo ngesithuko. Ngakho bayiletha kuMosi. (Ibizo likanina lalinguShelomithi, indodakazi kaDibhiri, owesizwe sikaDani.)
En daar de zoon van de Israëlietische de Naam verwenste en vervloekte, bracht men hem tot Moses. Zijn moeder heette Sjelomit, en was de dochter van Dibri uit de stam van Dan.
12 Bayifaka entolongweni ukuba intando kaThixo ize yazakale kuhle kubo.
Men zette hem in verzekerde bewaring, tot Moses een beslissing zou nemen volgens de uitspraak van Jahweh.
13 UThixo wasesithi kuMosi,
En Jahweh sprak tot Moses:
14 “Umuntu lowo owathukayo mkhupheleni ngaphandle kwezihonqo. Bonke labo abamuzwayo babeke izandla zabo phezu kwekhanda lakhe, ibandla lonke limgongode ngamatshe.
Breng den godslasteraar buiten de legerplaats; laat allen, die het gehoord hebben, hun handen op zijn hoofd leggen, en heel de gemeenschap hem stenigen.
15 Tshela abako-Israyeli uthi, ‘Loba ngubani othuka uNkulunkulu wakhe, uzakuba lecala.
En tot de Israëlieten moet ge zeggen: Iedereen, die zijn God vervloekt, maakt zich schuldig aan zonde;
16 Loba ngubani othuka ibizo likaThixo uzabulawa. Ibandla lonke kumele limgongode ngamatshe. Loba kungowezizweni kumbe oyinzalo yelizwe lakini angahlambaza ibizo likaThixo kumele abulawe.
en wie de Naam van Jahweh lastert, moet worden gedood. Heel de gemeenschap moet hem stenigen; zowel de vreemdeling als de ingezetene moet worden gedood, wanneer zij de Naam vervloeken.
17 Obulala umuntu kumele abulawe.
Wanneer iemand een mens, wien ook, doodt, moet hij worden gedood;
18 Obulala isifuyo somunye kumele ahlawule, kube okuphilayo ngokuphilayo.
leven voor leven.
19 Olimaza umakhelwane wakhe, loba ngayiphi indlela, kumele kwenziwe lakuye,
Wanneer iemand zijn naaste letsel toebrengt, moet hem worden vergolden, wat hij een ander heeft aangedaan.
20 kube yikwephuka ngokwephuka, ilihlo ngelihlo, izinyo ngezinyo. Njengoba elimaze omunye, ngokunjalo laye kumele alinyazwe.
Breuk voor breuk, oog voor oog, tand voor tand; het letsel, dat iemand een ander toebrengt, moet hem worden toegebracht.
21 Obulala inyamazana kumele ayihlawule, kodwa obulala umuntu kumele abulawe.
Wie een dier doodt, moet het vergoeden; wie een mens doodt, moet worden gedood.
22 Lizakuba lomlayo munye kowezizweni lowakini. Mina nginguThixo uNkulunkulu wenu.’”
Diezelfde wet moet bij u gelden voor den vreemdeling zowel als voor den ingezetene. Want Ik ben Jahweh, uw God!
23 Emva kwalokho uMosi wakhuluma kwabako-Israyeli, basebethatha umuntu lowo owayehlambaze uThixo, bamusa ngaphandle kwezihonqo, bamgongoda ngamatshe. Abako-Israyeli benza njengokulaywa kwabo nguThixo.
Zo sprak Moses tot de Israëlieten. Toen bracht men den godslasteraar buiten de legerplaats, en stenigde hem; de Israëlieten deden, wat Jahweh Moses bevolen had.