< Hakai 1 >
1 I te rua o nga tau o Kingi Tariuha, i te ono o nga marama, i te ra tuatahi o te marama ka puta mai te kupu a Ihowa, he mea na Hakai poropiti, ki a Herupapera tama a Haratiera, kawana o Hura, raua ko te tino tohunga, ko Hohua tama a Iohereke; i me a ia.
Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
2 Ko te kupu tenei a Ihowa o nga mano, e mea ana ia, Ki ta tenei iwi, Kahore ano kia taea noatia te wa, te wa e hanga ai to Ihowa whare.
Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
3 Na ka puta mai te kupu a Ihowa, he mea na Hakai poropiti; i ki ia,
Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
4 Ko ta koutou wa ianei tenei, e mea ma, e noho ai i o koutou whare kua oti nei to roto hipoki, i te mea he ururua tenei whare?
Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
5 Na ko te kupu tenei a Ihowa o nga mano, Whakaaroa o koutou ara.
Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
6 He nui ta koutou i whakato ai, he iti ta koutou i mau mai ai; e kai ana, heoi kahore e makona; e inu ana, te ngata i te wai; e kakahu ana i o koutou, te mahana tetahi; e riro ana i te kaimahi te moni mo tana mahi, a whaowhina ana e ia ki roto ki te putea koputaputa.
Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
7 Ko te kupu tenei a Ihowa o nga mano, Whakaaroa o koutou ara.
Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
8 Pikitia te maunga, maua mai he rakau, hanga hoki te whare; a ka manako ahau ki reira, ka whai kororia ano ahau, e ai ta Ihowa.
Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
9 I tumanako hoki koutou kia maha, nana, he iti noa; ta koutou kawenga mai ki te whare, na kua puhipuhia e ahau. Mo te aha? e ai ta Ihowa o nga mano. Mo toku whare e ururua nei, kei te rere ia koutou ki tona whare, ki tona whare.
Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
10 Na reira i kaiponuhia ai te tomairangi o te rangi, he mea ki a koutou; na reira ano i kaiponuhia ai nga hua o te whenua.
Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
11 A karangatia ana e ahau he tauraki ki runga ki te whenua, ki nga maunga, ki te witi, ki te waina hou, ki te hinu, ki nga mea e puta mai ana i te whenua, ki te tangata, ki te kararehe, ki nga mahi katoa a nga ringa.
Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
12 Na ka rongo a Herupapera te tama a Haratiera raua ko te tino tohunga, ko Hohua tama a Iohereke, me nga morehu katoa o te iwi ki te reo o Ihowa, o to ratou Atua, ki nga kupu a Hakai poropiti, mo nga mea i unga mai ai ia e Ihowa, e to ratou Atua, na ka wehi te iwi i te aroaro o Ihowa.
Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
13 Katahi a Hakai, te karere a Ihowa, i a ia nei nga kupu a Ihowa, ka korero ki te iwi, ka mea, Ko ahau hei hoa mo koutou, e ai ta Ihowa.
Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
14 Na ka whakaohokia e Ihowa te wairua o Herupapera tama a Haratiera, o te kawana o Hura, me te wairua o te tino tohunga, o Hohua tama a Iohereke, me te wairua o nga morehu katoa o te iwi, a ka haere mai ratou, ka mahi i te mahi o te whare o Ihowa o nga mano, o to ratou Atua,
Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.
15 I te rua tekau ma wha o nga ra o te ono o nga marama, i te rua o nga tau o Kingi Tariuha.
Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.