< ヨハネの福音書 15 >
1 第三款 グッセマニに往く途中の談話 我は眞の葡萄樹にして、我父は栽培者なり、
Ik ben de ware Wijnstok, en Mijn Vader is de Landman.
2 我に在る枝の果を結ばざる者は、父悉く之を伐去り、果を結ぶ者は、尚多く果を結ばしめん為に、悉く之を切透かし給ふべし。
Alle rank, die in Mij geen vrucht draagt, die neemt Hij weg; en al wie vrucht draagt, die reinigt Hij, opdat zij meer vrucht drage.
3 我が汝等に語りたる言に由りて汝等は既に潔きなり。
Gijlieden zijt nu rein om het woord, dat Ik tot u gesproken heb.
4 我に止れ、我も亦汝等に止るべし。枝が葡萄樹に止るに非ずば自ら果を結ぶこと能はざる如く、汝等も我に止るに非ずば能はじ。
Blijft in Mij, en Ik in u. Gelijkerwijs de rank geen vrucht kan dragen van zichzelve, zo zij niet in den wijnstok blijft; alzo ook gij niet, zo gij in Mij niet blijft.
5 我は葡萄樹にして汝等は枝なり、我に止り我が之に止る人、是多くの果を結ぶ者なり、蓋我を離れては、汝等何事をも為す能はず。
Ik ben de Wijnstok, en gij de ranken; die in Mij blijft, en Ik in hem, die draagt veel vrucht; want zonder Mij kunt gij niets doen.
6 人若我に止らずば枝の如く棄てられて枯れ、然て拾はれ、火に投入れられて焚けん。
Zo iemand in Mij niet blijft, die is buiten geworpen, gelijkerwijs de rank, en is verdord; en men vergadert dezelve, en men werpt ze in het vuur, en zij worden verbrand.
7 汝等若我に止り、我言汝等に止らば、欲する所を願はんに叶へらるべし。
Indien gij in Mij blijft, en Mijn woorden in u blijven, zo wat gij wilt, zult gij begeren, en het zal u geschieden.
8 我父の據りて以て光榮を得給ふは、汝等が夥しき果を結びて我弟子と成らん事是なり。
Hierin is Mijn Vader verheerlijkt, dat gij veel vrucht draagt; en gij zult Mijn discipelen zijn.
9 父の我を愛し給へ如く、我も亦汝等を愛せり、汝等我愛に止れ。
Gelijkerwijs de Vader Mij liefgehad heeft, heb Ik ook u liefgehad; blijft in deze Mijn liefde.
10 若我命を守らば汝等我愛に止る事、我も我父の命を守りて其愛に止るが如くなるべし。
Indien gij Mijn geboden bewaart, zo zult gij in Mijn liefde blijven; gelijkerwijs Ik de geboden Mijns Vaders bewaard heb, en blijf in Zijn liefde.
11 是等の事を汝等に語れるは、我喜汝等の衷に在りて、汝等が喜の全うせられん為なり。
Deze dingen heb Ik tot u gesproken, opdat Mijn blijdschap in u blijve, en uw blijdschap vervuld worde.
12 汝等相愛すること、我が汝等を愛せしが如くせよ、是我命なり。
Dit is Mijn gebod, dat gij elkander liefhebt, gelijkerwijs Ik u liefgehad heb.
13 誰も其友の為に生命を棄つるより大いなる愛を有てる者はあらず。
Niemand heeft meerder liefde dan deze, dat iemand zijn leven zette voor zijn vrienden.
Gij zijt Mijn vrienden, zo gij doet wat Ik u gebiede.
15 我最早汝等を僕と呼ばじ、僕は其主の為す所を知らざればなり。然て我は汝等を友と呼べり、是総て我父より聞きし事を悉く汝等に知らせたればなり。
Ik heet u niet meer dienstknechten; want de dienstknecht weet niet, wat zijn heer doet; maar Ik heb u vrienden genoemd; want al wat Ik van Mijn Vader gehoord heb, dat heb Ik u bekend gemaakt.
16 汝等が我を選みたるに非ず、我こそ汝等を選みて立てたるなれ、是汝等が往きて果を結び其果永く存して、我名によりて父に何事を願ふも、父が汝等に之を賜はん為なり。
Gij hebt Mij niet uitverkoren, maar Ik heb u uitverkoren, en Ik heb u gesteld, dat gij zoudt heengaan en vrucht dragen, en dat uw vrucht blijve; opdat, zo wat gij van den Vader begeren zult in Mijn Naam, Hij u dat geve.
17 我が斯く汝等に命ずるは、汝等が相愛せん為なり。
Dit gebied Ik u, opdat gij elkander liefhebt.
18 世若汝等を憎まば、汝等より先に我を憎めりと知れ。
Indien u de wereld haat, zo weet, dat zij Mij eer dan u gehaat heeft.
19 汝等世のものなりしならば、世は己がものとして愛せしならん、然れども、世のものに非ずして、我が世より選出せる汝等なれば、世は汝等を憎むなり。
Indien gij van de wereld waart, zo zou de wereld het hare liefhebben; doch omdat gij van de wereld niet zijt, maar Ik u uit de wereld heb uitverkoren, daarom haat u de wereld.
20 僕は其主より大いならず、と我が曾て汝等に語りしを記憶せよ、人我を迫害したれば、亦汝等をも迫害せん、我言を守りたれば、亦汝等の言をも守らん、
Gedenk des woords, dat Ik u gezegd heb: Een dienstknecht is niet meerder dan zijn heer. Indien zij Mij vervolgd hebben, zij zullen ook u vervolgen; indien zij Mijn woord bewaard hebben, zij zullen ook het uwe bewaren.
21 然れども此凡ての事は、彼等我名の為に之を汝等に為さん、是我を遣はし給ひし者を知らざる故なり。
Maar al deze dingen zullen zij doen om Mijns Naams wil, omdat zij Hem niet kennen, Die Mij gezonden heeft.
22 若我が來りて彼等に告ぐる事なかりせば、彼等罪なかりしならん。然れど今は其罪を推諉くるに所なし。
Indien Ik niet gekomen ware, en tot hen gesproken had, zij hadden geen zonde; maar nu hebben zij geen voorwendsel voor hun zonde.
Die Mij haat, die haat ook Mijn Vader.
24 若我彼等の中に在りて、何人も曾て為さざりし業を行はざりせば、彼等罪なかりしならん。然れど今は現に之を眼前に見て而も我と我父とを憎みたるなり。
Indien Ik de werken onder hen niet had gedaan, die niemand anders gedaan heeft, zij hadden geen zonde; maar nu hebben zij ze gezien, en beiden Mij en Mijn Vader gehaat.
25 但し是彼等の律法に録して「彼等謂なく我を憎めり」とある言の成就せん為なり。
Maar dit geschiedt, opdat het woord vervuld worde, dat in hun wet geschreven is: Zij hebben mij zonder oorzaak gehaat.
26 斯て父の許より我が遣はさんとする弁護者、即ち父より出づる眞理の霊來らば、我に就きて證明を為し給はん、
Maar wanneer de Trooster zal gekomen zijn, Dien Ik u zenden zal van den Vader, namelijk de Geest der waarheid, Die van den Vader uitgaat, Die zal van Mij getuigen.
27 汝等も初より我に伴へるに由りて亦證明を為さん。
En gij zult ook getuigen, want gij zijt van den beginne met Mij geweest.