< Mazmur 73 >
1 Mazmur Asaf. Sungguh baiklah Allah bagi umat-Nya, bagi orang yang berhati murni.
Psalm van Asaf. Waarachtig; God is goed voor den rechtvaardige, Jahweh voor de reinen van hart!
2 Tetapi aku sudah bimbang, kepercayaanku hampir saja hilang,
Toch waren haast mijn voeten gestruikeld, Mijn schreden bijna uitgegleden!
3 sebab aku cemburu kepada orang congkak, ketika aku melihat keberuntungan orang jahat.
Want ik was jaloers op de bozen, Omdat ik de voorspoed der zondaars zag;
4 Sebab mereka tidak menderita sakit, badan mereka kuat dan sehat.
Voor hen toch bestaat er geen lijden, Gezond en vol kracht is hun lijf.
5 Mereka tidak menanggung susah, tidak ditimpa kemalangan seperti orang lain.
Ze hebben geen zorgen als andere mensen, Worden niet als anderen geplaagd;
6 Karena itu mereka bersikap sombong, dan selalu bertindak dengan kekerasan.
Daarom hangen ze hoogmoed om als een keten, Bedekt hen geweld als een mantel.
7 Dari hati mereka tertumpah kejahatan; mereka sibuk dengan rencana-rencana jahat.
De misdaad puilt uit hun vet, Hun hart loopt over van slechte gedachten;
8 Mereka mengejek dan mengata-ngatai, dan dengan sombong mengancam akan menindas.
Ze honen en lasteren, En dreigen op hoge toon met geweld.
9 Mereka menghujat Allah di surga, dan membual kepada orang-orang di bumi,
Ze zetten een mond op tegen de hemel, En hun tong gaat zich tegen de aarde te buiten.
10 sehingga umat Allah pun berbalik kepada mereka, dan percaya kepada omongan mereka.
Daarom lopen de dwazen achter hen aan, En slurpen begerig hun woorden op.
11 Kata mereka, "Allah tidak tahu, Yang Mahatinggi tidak mengerti."
Ze zeggen: "Hoe zou God er iets van weten, De Allerhoogste er kennis van hebben?"
12 Begitulah keadaan orang jahat; hidupnya tenang, hartanya terus bertambah.
Zie, zo gaat het de zondaars: Ze zijn altijd gelukkig, en hopen zich rijkdommen op!
13 Percuma saja aku menjaga hatiku bersih; tak ada gunanya aku menjauhi dosa.
Heb ik dan mijn hart vergeefs in reinheid bewaard, En mijn handen in onschuld gewassen:
14 Sebab sepanjang hari aku ditimpa kemalangan; setiap pagi aku disiksa.
De ganse dag word ik geplaagd, Iedere morgen opnieuw geslagen!
15 Sekiranya aku berkata begitu, aku mengkhianati angkatan anak-anakmu.
Dacht ik: Zo wil ik spreken! Dan brak ik de trouw van het geslacht uwer kinderen;
16 Tetapi waktu aku berusaha untuk mengerti, hal itu terlalu sulit bagiku.
Maar als ik ging peinzen, om het te vatten, Dan bleef het een raadsel in mijn oog.
17 Akhirnya aku masuk ke Rumah TUHAN, lalu mengertilah aku kesudahan orang jahat.
Totdat ik in Gods raadsbesluiten drong, En op hun einde ging letten:
18 Kautempatkan mereka di jalan yang licin, dan Kaubiarkan mereka jatuh binasa.
Ja, Gij hebt ze op een glibberige bodem gezet, Ze gestort in hun eigen verderf!
19 Dalam sekejap mata mereka hancur, amat dahsyatlah kesudahan mereka.
Hoe zijn ze in een oogwenk vernietigd, Verdwenen, in verschrikkelijke rampen vergaan:
20 Seperti mimpi yang menghilang di waktu pagi; ketika Engkau bangkit, ya TUHAN, mereka pun lenyap.
Heer, als een droom, die bij het ontwaken vervliegt, Wiens beeld we bij het opstaan verachten!
21 Ketika aku merasa kesal dan hatiku seperti tertusuk,
Als dus mijn hart nog verbitterd zou zijn, En mijn nieren bleven geprikkeld,
22 aku bodoh dan tidak mengerti, aku seperti binatang di hadapan-Mu.
Dan was ik een dwaas en een zot, Een stuk vee in uw oog.
23 Namun aku tetap di dekat-Mu, Engkau memegang tangan kananku.
Want ik blijf altijd bij U, Gij houdt mij bij de rechterhand;
24 Kaubimbing aku dengan nasihat, dan Kauterima aku dengan kehormatan kelak.
Gij leidt mij naar uw raadsbesluit, En herstelt mij in ere!
25 Siapa yang kumiliki di surga kecuali Engkau? Selain Engkau tak ada yang kuinginkan di bumi.
Wat heb ik toch in de hemel; Ook op aarde verlang ik niets buiten U!
26 Sekalipun jiwa ragaku menjadi lemah, Engkaulah kekuatanku, ya Allah; Engkaulah segala yang kumiliki untuk selama-lamanya.
Al bezwijken mijn vlees en mijn hart, God is voor eeuwig de Rots van mijn hart en mijn erfdeel.
27 Orang yang meninggalkan Engkau akan celaka, Kaubinasakan orang yang tidak setia kepada-Mu.
Maar die U verlaten, gaan zeker te gronde, Gij vernietigt wie van U afvalt;
28 Tetapi bagiku sungguh baiklah berada dekat Allah, TUHAN Allah kujadikan tempat perlindunganku, supaya aku dapat mewartakan segala perbuatan-Nya.
Doch mij is het goed, in Gods nabijheid te blijven, En mijn vertrouwen te stellen op Jahweh, mijn Heer!