< Ayub 16 >
1 Tetapi Ayub menjawab, "Seringkali kudengar pendapat demikian; penghiburanmu hanyalah siksaan.
Maar Job antwoordde en zeide:
Ik heb vele dergelijke dingen gehoord; gij allen zijt moeilijke vertroosters.
3 Kapankah omong kosong itu kamu hentikan? Apa yang merangsang kamu untuk memberi jawaban?
Zal er een einde zijn aan de winderige woorden? Of wat stijft u, dat gij alzo antwoordt?
4 Seandainya kamu ini aku, dan aku kamu, aku pun dapat bicara sama seperti itu. Kubanjiri kamu dengan penuturan; kepalaku akan kugeleng-gelengkan.
Zou ik ook, als gijlieden, spreken, indien uw ziel ware in mijner ziele plaats? Zou ik woorden tegen u samenhopen, en zou ik over u met mijn hoofd schudden?
5 Hatimu akan kukuatkan dengan berbagai anjuran; kata-kataku akan memberi penghiburan.
Ik zou u versterken met mijn mond, en de beweging mijner lippen zou zich inhouden.
6 Kalau aku bicara, deritaku tidak reda; jika aku berdiam diri, apa pula gunanya?
Zo ik spreek, mijn smart wordt niet ingehouden; en houd ik op, wat gaat er van mij weg?
7 Allah, membuat aku kepayahan; seluruh keluargaku telah dibinasakan.
Gewisselijk, Hij heeft mij nu vermoeid; Gij hebt mijn ganse vergadering verwoest.
8 Dia menentang dan menangkap aku. Sekarang kurus keringlah tubuhku, dan bagi banyak orang itulah buktinya bahwa aku telah berdosa.
Dat Gij mij rimpelachtig gemaakt hebt, is tot een getuige; en mijn magerheid staat tegen mij op, zij getuigt in mijn aangezicht.
9 Dengan geram Allah merobek-robek tubuhku; dengan sangat benci Ia memandang aku.
Zijn toorn verscheurt, en Hij haat mij; Hij knerst over mij met Zijn tanden; mijn wederpartijder scherpt zijn ogen tegen mij.
10 Orang-orang mengejek aku dengan mulut terbuka lebar; aku dikeroyok dan pipiku ditampar.
Zij gapen met hun mond tegen mij; zij slaan met smaadheid op mijn kinnebakken; zij vervullen zich te zamen aan mij.
11 Allah menyerahkan aku kepada orang durhaka; aku dijatuhkan-Nya ke tangan orang durjana.
God heeft mij den verkeerde overgegeven, en heeft mij afgewend in de handen der goddelozen.
12 Tadinya hidupku aman dan sentosa, tapi Allah menyerang aku dengan tiba-tiba. Tengkukku dicengkeram-Nya dan aku dicampakkan; dijadikan-Nya aku sasaran untuk latihan.
Ik had rust, maar Hij heeft mij verbroken, en bij mijn nek gegrepen, en mij verpletterd; en Hij heeft mij Zich tot een doelwit opgericht.
13 Tanpa rasa iba Ia terus memanah aku, sehingga terburailah isi perutku.
Zijn schutters hebben mij omringd; Hij heeft mijn nieren doorspleten, en niet gespaard; Hij heeft mijn gal op de aarde uitgegoten.
14 Ia menyerbu seperti seorang pejuang, dan melukai aku dengan berulang-ulang.
Hij heeft mij gebroken met breuk op breuk; Hij is tegen mij aangelopen als een geweldige.
15 Aku memakai karung tanda kesedihan, dan duduk dalam debu karena dikalahkan.
Ik heb een zak over mijn huid genaaid; ik heb mijn hoorn in het stof gedaan.
16 Wajahku merah karena tangisku; kelopak mataku bengkak dan biru.
Mijn aangezicht is gans bemodderd van wenen, en over mijn oogleden is des doods schaduw.
17 Tapi aku tidak melakukan kekerasan; nyata tuluslah doaku kepada TUHAN.
Daar toch geen wrevel in mijn handen is, en mijn gebed zuiver is.
18 Hai bumi, kejahatan terhadapku jangan sembunyikan; jangan diamkan teriakku minta keadilan.
O, aarde! bedek mijn bloed niet; en voor mijn geroep zij geen plaats.
19 Aku tahu bahwa Pembelaku ada di surga; Ia memberi kesaksian bahwa aku tak berdosa.
Ook nu, zie, in den hemel is mijn Getuige, en mijn Getuige in de hoogten.
20 Aku diejek teman-temanku dan ditertawakan; sambil menangis aku menghadap Allah minta bantuan.
Mijn vrienden zijn mijn bespotters; doch mijn oog druipt tot God.
21 Ah, kiranya Allah sendiri membela aku di hadapan-Nya, seperti seorang yang rela membela sahabatnya.
Och, mocht men rechten voor een man met God, gelijk een kind des mensen voor zijn vriend.
22 Tahun-tahunku yang sisa tak banyak lagi; sebentar lagi aku pergi dan tak akan kembali.
Want weinige jaren in getal zullen er nog aankomen, en ik zal het pad henengaan, waardoor ik niet zal wederkeren.