< צפניה 2 >
התקוששו וקושו הגוי לא נכסף׃ | 1 |
Treedt in uzelf, en komt tot bezinning, Tuchteloos ras:
בטרם לדת חק כמץ עבר יום בטרם לא יבוא עליכם חרון אף יהוה בטרם לא יבוא עליכם יום אף יהוה׃ | 2 |
Voordat ge verstuift op die dag Als opgejaagd kaf. Voordat op u neerkomt Jahweh’s ziedende toorn, Voordat de Dag u bereikt Van de gramschap van Jahweh.
בקשו את יהוה כל ענוי הארץ אשר משפטו פעלו בקשו צדק בקשו ענוה אולי תסתרו ביום אף יהוה׃ | 3 |
Zoekt Jahweh, gij nederigen der aarde, Gij allen, die zijn wil volbrengt; Zoekt gerechtigheid, zoekt nederigheid: Misschien zijt ge veilig op de Dag van de gramschap van Jahweh.
כי עזה עזובה תהיה ואשקלון לשממה אשדוד בצהרים יגרשוה ועקרון תעקר׃ | 4 |
Want Gaza wordt een verlaten oord, Asjkelon een woestijn; Asjdod wordt opgejaagd op klaarlichte dag, Ekron ontworteld!
הוי ישבי חבל הים גוי כרתים דבר יהוה עליכם כנען ארץ פלשתים והאבדתיך מאין יושב׃ | 5 |
Wee u, bewoners der zeekust, Volk der Kretenzen: Het woord van Jahweh komt over u! Kanaän, Ik zal u verwoesten, Land der Filistijnen, ge zult zonder inwoners zijn!
והיתה חבל הים נות כרת רעים וגדרות צאן׃ | 6 |
De zeekust van Kreta zal een weideplaats worden, Een schapenkooi:
והיה חבל לשארית בית יהודה עליהם ירעון בבתי אשקלון בערב ירבצון כי יפקדם יהוה אלהיהם ושב שבותם׃ | 7 |
Ze valt het Overschot ten deel Van Juda’s huis. Zij zullen daar weiden, en in Asjkelons huizen ‘s Avonds gaan rusten; Want Jahweh, hun God, zal weer naar hen omzien, Keert hun lot weer ten beste!
שמעתי חרפת מואב וגדופי בני עמון אשר חרפו את עמי ויגדילו על גבולם׃ | 8 |
Ik heb het honen van Moab gehoord, En het schimpen der zonen van Ammon, Die mijn volk hebben gesmaad, Een hoge toon tegen zijn land gevoerd.
לכן חי אני נאם יהוה צבאות אלהי ישראל כי מואב כסדם תהיה ובני עמון כעמרה ממשק חרול ומכרה מלח ושממה עד עולם שארית עמי יבזום ויתר גוי ינחלום׃ | 9 |
Zo waar Ik leef, spreekt Jahweh der heirscharen, Israëls God: Daarom zal Moab als Sodoma worden, Als Gomorra de zonen van Ammon. Een veld met doornen zal het worden, Een zouthoop, een steppe voor eeuwig; Het Overschot van mijn volk maakt het buit, De Rest van mijn natie ontvangt het tot erfdeel!
זאת להם תחת גאונם כי חרפו ויגדלו על עם יהוה צבאות׃ | 10 |
Dat zal hun lot zijn, Als loon voor hun trots; Omdat zij hebben gesmaad en gehoond Het volk van Jahweh der heirscharen.
נורא יהוה עליהם כי רזה את כל אלהי הארץ וישתחוו לו איש ממקומו כל איי הגוים׃ | 11 |
Dan zal Jahweh door hen worden gevreesd, Omdat Jahweh de goden der aarde vernielt; En iedereen zal op zijn eigen plaats Hem aanbidden, Op alle eilanden der volken!
גם אתם כושים חללי חרבי המה׃ | 12 |
Gij ook, Koesjieten Zult worden vermoord door mijn zwaard!
ויט ידו על צפון ויאבד את אשור וישם את נינוה לשממה ציה כמדבר׃ | 13 |
Dan strekt Hij zijn hand tegen het noorden uit, Richt Assjoer te gronde, Maakt van Ninive een woestijn, Verdord als een steppe.
ורבצו בתוכה עדרים כל חיתו גוי גם קאת גם קפד בכפתריה ילינו קול ישורר בחלון חרב בסף כי ארזה ערה׃ | 14 |
Daar leggen zich de kudden neer, En allerlei wilde beesten; Kraaien en reigers Nestelen op zijn kapitélen. Hoort, het giert door zijn vensters, De verwoesting ligt op zijn drempel: Want het cederwerk Heeft men afgerukt.
זאת העיר העליזה היושבת לבטח האמרה בלבבה אני ואפסי עוד איך היתה לשמה מרבץ לחיה כל עובר עליה ישרק יניע ידו׃ | 15 |
Dat is nu de dartele stad, Zo onbezorgd, Die sprak tot zichzelf: Dat ben ik, en geen ander! Hoe is zij een puinhoop geworden, Een leger voor beesten; Ieder die haar voorbijgaat, Blaast, en zwaait met de hand.