< זכריה 2 >
ואשא עיני וארא והנה איש ובידו חבל מדה׃ | 1 |
Wederom hief ik mijn ogen op, en ik zag; en ziet, er was een man, en in zijn hand was een meetsnoer.
ואמר אנה אתה הלך ויאמר אלי למד את ירושלם לראות כמה רחבה וכמה ארכה׃ | 2 |
En ik zeide: Waar gaat gij henen? En hij zeide tot mij: Om Jeruzalem te meten; om te zien, hoe groot haar breedte, en hoe groot haar lengte wezen zal.
והנה המלאך הדבר בי יצא ומלאך אחר יצא לקראתו׃ | 3 |
En ziet, de Engel, Die met mij sprak, ging uit; en een andere Engel ging uit, hem tegemoet.
ויאמר אלו רץ דבר אל הנער הלז לאמר פרזות תשב ירושלם מרב אדם ובהמה בתוכה׃ | 4 |
En hij zeide tot hem: Loop, spreek dezen jongeling aan, zeggende: Jeruzalem zal dorpsgewijze bewoond worden, vanwege de veelheid der mensen en der beesten, die in het midden derzelve wezen zal.
ואני אהיה לה נאם יהוה חומת אש סביב ולכבוד אהיה בתוכה׃ | 5 |
En Ik zal haar wezen, spreekt de HEERE, een vurige muur rondom; en Ik zal tot heerlijkheid wezen in het midden van haar.
הוי הוי ונסו מארץ צפון נאם יהוה כי כארבע רוחות השמים פרשתי אתכם נאם יהוה׃ | 6 |
Hui, hui, vliedt toch uit het Noorderland, spreekt de HEERE; want Ik heb ulieden uitgebreid naar de vier winden des hemels, spreekt de HEERE.
הוי ציון המלטי יושבת בת בבל׃ | 7 |
Hui, Sion! ontkomt gij, die woont bij de dochter van Babel!
כי כה אמר יהוה צבאות אחר כבוד שלחני אל הגוים השללים אתכם כי הנגע בכם נגע בבבת עינו׃ | 8 |
Want zo zegt de HEERE der heirscharen: Naar de heerlijkheid over u, heeft Hij mij gezonden tot die heidenen, die ulieden beroofd hebben; want die ulieden aanraakt, die raakt Zijn oogappel aan.
כי הנני מניף את ידי עליהם והיו שלל לעבדיהם וידעתם כי יהוה צבאות שלחני׃ | 9 |
Want ziet, Ik zal Mijn hand over henlieden bewegen, en zij zullen hunnen knechten een roof wezen. Alzo zult gijlieden weten, dat de HEERE der heirscharen mij gezonden heeft.
רני ושמחי בת ציון כי הנני בא ושכנתי בתוכך נאם יהוה׃ | 10 |
Juich en verblijd u, gij dochter Sions; want zie, Ik kom, en Ik zal in het midden van u wonen, spreekt de HEERE.
ונלוו גוים רבים אל יהוה ביום ההוא והיו לי לעם ושכנתי בתוכך וידעת כי יהוה צבאות שלחני אליך׃ | 11 |
En vele heidenen zullen te dien dage den HEERE toegevoegd worden, en zij zullen Mij tot een volk wezen; en Ik zal in het midden van u wonen; en gij zult weten, dat de HEERE der heirscharen mij tot u gezonden heeft.
ונחל יהוה את יהודה חלקו על אדמת הקדש ובחר עוד בירושלם׃ | 12 |
Dan zal de HEERE Juda erven voor Zijn deel, in het heilige land, en Hij zal Jeruzalem nog verkiezen.
הס כל בשר מפני יהוה כי נעור ממעון קדשו׃ | 13 |
Zwijg, alle vlees, voor het aangezicht des HEEREN! want Hij is ontwaakt uit Zijn heilige woning.