< שיר השירים 1 >
| ישקני מנשיקות פיהו כי טובים דדיך מיין׃ | 2 |
Drenk mij met de kussen van uw mond; Want uw liefde is zoeter dan wijn.
| לריח שמניך טובים שמן תורק שמך על כן עלמות אהבוך׃ | 3 |
Heerlijk is de geur van uw balsem, Uw naam is het kostbaarst aroom. Daarom hebben de meisjes u lief.
| משכני אחריך נרוצה הביאני המלך חדריו נגילה ונשמחה בך נזכירה דדיך מיין מישרים אהבוך׃ | 4 |
Neem mij mede, laat ons vluchten; Want de koning heeft mij in zijn vertrekken gebracht! Wij willen juichen, in u ons verblijden, Uw liefde roemen, hoger dan wijn, Terecht beminnen zij u!
| שחורה אני ונאוה בנות ירושלם כאהלי קדר כיריעות שלמה׃ | 5 |
Wel ben ik donker, Maar toch nog schoon, Jerusalems dochters: Als de tenten van Kedar, De paviljoenen van Sjalma.
| אל תראוני שאני שחרחרת ששזפתני השמש בני אמי נחרו בי שמני נטרה את הכרמים כרמי שלי לא נטרתי׃ | 6 |
Let er niet op, dat ik zwart ben, En van de zon ben verbrand; Want de zonen van mijn moeder waren boos op mij, En lieten mij de wijngaarden bewaken…. Maar mijn eigen wijngaard bewaakte ik niet!
| הגידה לי שאהבה נפשי איכה תרעה איכה תרביץ בצהרים שלמה אהיה כעטיה על עדרי חבריך׃ | 7 |
Bericht mij toch, mijn zielsbeminde, Waar ge uw kudde laat weiden, Waar ge ze in de middag laat rusten? Want waarom zou ik gaan zwerven Bij de kudden uwer vrienden?
| אם לא תדעי לך היפה בנשים צאי לך בעקבי הצאן ורעי את גדיתיך על משכנות הרעים׃ | 8 |
Als ge het niet weet, Schoonste der vrouwen, Volg dan het spoor van de kudde, En hoed uw geiten Bij de tenten der herders.
| לססתי ברכבי פרעה דמיתיך רעיתי׃ | 9 |
Met het span van Farao’s wagens Vergelijk ik u, liefste;
| נאוו לחייך בתרים צוארך בחרוזים׃ | 10 |
Hoe bekoorlijk uw wangen tussen de hangers, Uw hals in de snoeren.
| תורי זהב נעשה לך עם נקדות הכסף׃ | 11 |
Gouden hangers laten we u maken, Met plaatjes van zilver.
| עד שהמלך במסבו נרדי נתן ריחו׃ | 12 |
Zolang de koning in zijn harem verbleef, Straalde mijn nardus haar geur.
| צרור המר דודי לי בין שדי ילין׃ | 13 |
Want mijn beminde is mij een bundeltje mirre, Dat op mijn boezem blijft rusten;
| אשכל הכפר דודי לי בכרמי עין גדי׃ | 14 |
Mijn beminde is mij een cyper-tros, Van Engédi’s gaarden.
| הנך יפה רעיתי הנך יפה עיניך יונים׃ | 15 |
Wat zijt ge verrukkelijk, mijn liefste, Uw ogen zijn duiven.
| הנך יפה דודי אף נעים אף ערשנו רעננה׃ | 16 |
Wat zijt ge verrukkelijk schoon, mijn beminde Ons rustbed is in het groen!
| קרות בתינו ארזים רחיטנו ברותים׃ | 17 |
De binten van ons paleis zijn ceders, Onze wanden cypressen.
