< תהילים 47 >

למנצח לבני קרח מזמור כל העמים תקעו כף הריעו לאלהים בקול רנה׃ 1
Een psalm, voor den opperzangmeester, onder de kinderen van Korach. Al gij volken, klapt in de hand; juicht Gode met een stem van vreugdegezang.
כי יהוה עליון נורא מלך גדול על כל הארץ׃ 2
Want de HEERE, de Allerhoogste, is vreselijk, een groot Koning over de ganse aarde.
ידבר עמים תחתינו ולאמים תחת רגלינו׃ 3
Hij brengt de volken onder ons, en de natien onder onze voeten.
יבחר לנו את נחלתנו את גאון יעקב אשר אהב סלה׃ 4
Hij verkiest voor ons onze erfenis, de heerlijkheid van Jakob, dien Hij heeft liefgehad. (Sela)
עלה אלהים בתרועה יהוה בקול שופר׃ 5
God vaart op met gejuich, de HEERE met geklank der bazuin.
זמרו אלהים זמרו זמרו למלכנו זמרו׃ 6
Psalmzingt Gode, psalmzingt! Psalmzingt onzen Koning, psalmzingt!
כי מלך כל הארץ אלהים זמרו משכיל׃ 7
Want God is een Koning der ganse aarde; psalmzingt met een onderwijzing!
מלך אלהים על גוים אלהים ישב על כסא קדשו׃ 8
God regeert over de heidenen; God zit op den troon Zijner heiligheid.
נדיבי עמים נאספו עם אלהי אברהם כי לאלהים מגני ארץ מאד נעלה׃ 9
De edelen der volken zijn verzameld tot het volk van den God van Abraham; want de schilden der aarde zijn Godes. Hij is zeer verheven!

< תהילים 47 >