< תהילים 28 >
לדוד אליך יהוה אקרא צורי אל תחרש ממני פן תחשה ממני ונמשלתי עם יורדי בור׃ | 1 |
Een psalm van David. Tot U roep ik, HEERE! mijn Rotssteen, houd U niet als doof van mij af; opdat ik niet, zo Gij U van mij stil houdt, vergeleken worde met degenen, die in den kuil nederdalen.
שמע קול תחנוני בשועי אליך בנשאי ידי אל דביר קדשך׃ | 2 |
Hoor de stem mijner smekingen, als ik tot U roep, als ik mijn handen ophef naar de aanspraakplaats Uwer heiligheid.
אל תמשכני עם רשעים ועם פעלי און דברי שלום עם רעיהם ורעה בלבבם׃ | 3 |
Trek mij niet weg met de goddelozen, en met de werkers der ongerechtigheid, die van vrede spreken met hun naasten, maar kwaad is in hun hart.
תן להם כפעלם וכרע מעלליהם כמעשה ידיהם תן להם השב גמולם להם׃ | 4 |
Geef hun naar hun doen, en naar de boosheid hunner handelingen; geef hun naar hunner handen werk; doe hun vergelding tot hen wederkeren.
כי לא יבינו אל פעלת יהוה ואל מעשה ידיו יהרסם ולא יבנם׃ | 5 |
Omdat zij niet letten op de daden des HEEREN, noch op het werk Zijner handen, zo zal Hij hen afbreken en zal hen niet bouwen.
ברוך יהוה כי שמע קול תחנוני׃ | 6 |
Geloofd zij de HEERE, want Hij heeft de stem mijner smekingen gehoord.
יהוה עזי ומגני בו בטח לבי ונעזרתי ויעלז לבי ומשירי אהודנו׃ | 7 |
De HEERE is mijn Sterkte en mijn Schild; op Hem heeft mijn hart vertrouwd, en ik ben geholpen; dies springt mijn hart van vreugde, en ik zal Hem met mijn gezang loven.
יהוה עז למו ומעוז ישועות משיחו הוא׃ | 8 |
De HEERE is hunlieder Sterkte, en Hij is de Sterkheid der verlossingen Zijns Gezalfden.
הושיעה את עמך וברך את נחלתך ורעם ונשאם עד העולם׃ | 9 |
Verlos Uw volk, en zegen Uw erve, en weid hen, en verhef hen tot in eeuwigheid.