< תהילים 129 >
שיר המעלות רבת צררוני מנעורי יאמר נא ישראל׃ | 1 |
Een lied Hammaaloth. Zij hebben mij dikwijls benauwd van mijn jeugd af, zegge nu Israel;
רבת צררוני מנעורי גם לא יכלו לי׃ | 2 |
Zij hebben mij dikwijls van mijn jeugd af benauwd; evenwel hebben zij mij niet overmocht.
על גבי חרשו חרשים האריכו למענותם׃ | 3 |
Ploegers hebben op mijn rug geploegd; zij hebben hun voren lang getogen.
יהוה צדיק קצץ עבות רשעים׃ | 4 |
De HEERE, Die rechtvaardig is, heeft de touwen der goddelozen afgehouwen.
יבשו ויסגו אחור כל שנאי ציון׃ | 5 |
Laat hen beschaamd en achterwaarts gedreven worden, allen, die Sion haten.
יהיו כחציר גגות שקדמת שלף יבש׃ | 6 |
Laat hen worden als gras op de daken, hetwelk verdort, eer men het uittrekt;
שלא מלא כפו קוצר וחצנו מעמר׃ | 7 |
Waarmede de maaier zijn hand niet vult, noch de garvenbinder zijn arm;
ולא אמרו העברים ברכת יהוה אליכם ברכנו אתכם בשם יהוה׃ | 8 |
En die voorbijgaan, niet zeggen: De zegen des HEEREN zij bij u! Wij zegenen ulieden in den Naam des HEEREN.