< מתיו 7 >

אל תשפטו למען לא תשפטו׃ 1
Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt.
כי במשפט אשר אתם שפטים בו תשפטו ובמדה אשר אתם מדדים בה ימד לכם׃ 2
Want met het oordeel, dat gij velt, zult gij geoordeeld worden; en met de maat, waarmee gij meet, zal men ook meten voor u.
ולמה זה אתה ראה את הקסם בעין אחיך ואת הקורה אשר בעינך לא תביט׃ 3
Waarom ziet ge de splinter in het oog van uw broeder, en de balk in uw eigen oog ziet ge niet?
ואיך תאמר אל אחיך הניחה לי ואסירה את הקסם מעינך והנה הקורה בעינך׃ 4
Of waarom zegt ge tot uw broeder: laat mij de splinter uit uw oog trekken; en zie, de balk zit in uw eigen oog?
החנף הסר בראשונה את הקורה מעינך ואחרי כן ראה תראה להסיר את הקסם מעין אחיך׃ 5
Huichelaar, trek eerst de balk uit uw eigen oog; dan zult ge zien, hoe ge de splinter uit het oog van uw broeder moet trekken.
אל תתנו את הקדש לכלבים ואל תשליכו פניניכם לפני החזירים פן ירמסום ברגליהם ופנו וטרפו אתכם׃ 6
Geeft het heilige niet aan de honden, en werpt uw paarlen niet voor de zwijnen, opdat zij ze niet met de poten vertrappen, zich omkeren, en u gaan verscheuren.
שאלו וינתן לכם דרשו ותמצאו דפקו ויפתח לכם׃ 7
Vraagt en men zal u geven; zoekt en ge zult vinden; klopt en men zal u opendoen.
כי כל השאל יקבל והדרש ימצא והדפק יפתח לו׃ 8
Want wie vraagt, ontvangt; wie zoekt, vindt, en wie klopt, hem doet men open.
ומי זה איש מכם אשר ישאל ממנו בנו לחם ונתן לו אבן׃ 9
Of wie is er onder u, die aan zijn zoon een steen zal geven, als hij om brood vraagt,
וכי ישאל ממנו דג היתן לו נחש׃ 10
of een slang, als hij om vis vraagt?
הן אתם הרעים ידעים לתת מתנות טבות לבניכם אף כי אביכם שבשמים יתן אך טוב לשאלים מאתו׃ 11
Als gij dus, zondige mensen, aan uw kinderen goede gaven weet te schenken, hoeveel te meer zal dan uw Vader, die in de hemelen is, het goede geven aan wie het Hem vragen.
לכן כל אשר תחפצו כי יעשו לכם בני האדם עשו להם גם אתם כי זאת היא התורה והנביאים׃ 12
Al wat gij dus wilt, dat de mensen u doen, doet het ook hun; want dat is de Wet en de Profeten.
באו בפתח הצר כי רחב הפתח ומרוח הדרך המביא לאבדון ורבים אשר יבאו בו׃ 13
Gaat binnen door de enge poort; want wijd is de poort en breed is de weg, die ten verderve leidt; en velen zijn er, die daardoor naar binnen gaan.
ומה צר הפתח ומוצק הדרך המביא לחיים ומעטים הם אשר ימצאוהו׃ 14
Hoe eng is de poort en hoe smal is de weg, die ten leven voert; en weinigen zijn er, die hem vinden.
השמרו לכם מנביאי השקר הבאים אליכם בלבוש כבשים ובקרבם זאבים טרפים המה׃ 15
Wacht u voor de valse profeten, die tot u komen in schaapskleren, maar inwendig roofgierige wolven zijn.
הכר תכירו אותם בפריהם היאספו ענבים מן הקצים או תאנים מן הברקנים׃ 16
Aan hun vruchten zult gij ze kennen. Plukt men wel druiven van doornen, of vijgen van distels?
כן כל עץ טוב עשה פרי טוב והמשחת עשה פרי רע׃ 17
Zo draagt iedere goede boom ook goede vruchten; maar een slechte boom draagt slechte vruchten.
עץ טוב לא יוכל עשות פרי רע ועץ משחת לא יעשה פרי טוב׃ 18
Een goede boom kan geen slechte vruchten dragen, en een slechte boom geen goede vruchten.
וכל עץ אשר לא יעשה פרי טוב יגדע וישלך באש׃ 19
Iedere boom, die geen goede vruchten draagt, zal omgehouwen worden en in het vuur geworpen.
לכן בפרים תכירו אותם׃ 20
Aan hun vruchten dus zult gij ze kennen.
לא כל האמר לי אדני אדני יבוא אל מלכות השמים כי אם העשה רצון אבי שבשמים׃ 21
Niet iedereen, die tot Mij zegt: Heer, Heer! zal binnengaan in het rijk der hemelen; maar wel wie de wil van mijn Vader volbrengt, die in de hemelen is.
והיה ביום ההוא יאמרו רבים אלי אדנינו אדנינו הלא בשמך נבאנו ובשמך גרשנו שדים ובשמך עשינו גבורות רבות׃ 22
Velen zullen op die dag tot Mij zeggen: Heer, Heer, hebben we niet in uw Naam voorzeggingen gedaan, in uw Naam duivels uitgedreven, in uw Naam veel wonderen verricht?
אז אענה בם לאמר מעולם לא ידעתי אתכם סורו ממני פעלי האון׃ 23
En dan zal Ik hun openlijk zeggen: Nooit heb Ik u gekend; gaat weg van Mij, gij die ongerechtigheid doet.
לכן כל השמע את דברי אלה ועשה אתם אדמהו לאיש חכם אשר בנה את ביתו על הסלע׃ 24
Een ieder dus, die deze woorden van Mij hoort, en ze in beoefening brengt, zal gelijk zijn aan een wijzen man, die zijn huis bouwde op een rots.
וירד הגשם וישטפו הנהרות וישבו הרוחות ויגעו בבית ההוא ולא נפל כי יסד על הסלע׃ 25
En de regen viel neer, en de waterstromen kwamen af, en de winden gierden en stortten zich op dat huis; doch het zakte niet in, want het was gegrond op de rots.
וכל השמע את דברי אלה ולא יעשה אתם ידמה לאיש בער אשר בנה את ביתו על החול׃ 26
Maar wie deze woorden van Mij hoort, doch ze niet in beoefening brengt, zal gelijk zijn aan een dwazen man, die zijn huis bouwde op het zand.
וירד הגשם וישטפו הנהרות וישבו הרוחות ויפגעו בבית ההוא ויפל ותהי מפלתו גדולה׃ 27
En de regen viel neer, en de waterstromen kwamen af, en de winden gierden en stortten zich op dat huis; het zakte in, en zijn val was geweldig.
ויהי ככלות ישוע לדבר את הדברים האלה וישתומם המון העם על תורתו׃ 28
Toen Jesus deze toespraak geëindigd had, stonden de scharen verbaasd over zijn leer.
כי היה מלמד אותם כבעל גבורה ולא כסופרים׃ 29
Want Hij leerde hen als een die gezag heeft, en niet zoals hun schriftgeleerden.

< מתיו 7 >