< מלאכי 3 >
הנני שלח מלאכי ופנה דרך לפני ופתאם יבוא אל היכלו האדון אשר אתם מבקשים ומלאך הברית אשר אתם חפצים הנה בא אמר יהוה צבאות׃ | 1 |
Ziet, Ik zende Mijn engel, die voor Mijn aangezicht den weg bereiden zal; en snellijk zal tot Zijn tempel komen die Heere, Dien gijlieden zoekt, te weten de Engel des verbonds, aan Denwelken gij lust hebt; ziet, Hij komt, zegt de HEERE der heirscharen.
ומי מכלכל את יום בואו ומי העמד בהראותו כי הוא כאש מצרף וכברית מכבסים׃ | 2 |
Maar wie zal den dag Zijner toekomst verdragen, en wie zal bestaan, als Hij verschijnt? Want Hij zal zijn als het vuur van een goudsmid, en als zeep der vollers.
וישב מצרף ומטהר כסף וטהר את בני לוי וזקק אתם כזהב וככסף והיו ליהוה מגישי מנחה בצדקה׃ | 3 |
En Hij zal zitten, louterende, en het zilver reinigende, en Hij zal de kinderen van Levi reinigen, en Hij zal ze doorlouteren als goud, en als zilver; dan zullen zij den HEERE spijsoffer toebrengen in gerechtigheid.
וערבה ליהוה מנחת יהודה וירושלם כימי עולם וכשנים קדמניות׃ | 4 |
Dan zal het spijsoffer van Juda en Jeruzalem den HEERE zoet wezen, als in de oude dagen, en als in de vorige jaren.
וקרבתי אליכם למשפט והייתי עד ממהר במכשפים ובמנאפים ובנשבעים לשקר ובעשקי שכר שכיר אלמנה ויתום ומטי גר ולא יראוני אמר יהוה צבאות׃ | 5 |
En Ik zal tot ulieden ten oordeel naderen; en Ik zal een snel Getuige zijn tegen de tovenaars, en tegen de overspelers, en tegen degenen, die valselijk zweren, en tegen degenen, die het loon des dagloners met geweld inhouden, die de weduwe, en den wees, en den vreemdeling het recht verkeren, en Mij niet vrezen, zegt de HEERE der heirscharen.
כי אני יהוה לא שניתי ואתם בני יעקב לא כליתם׃ | 6 |
Want Ik, de HEERE, word niet veranderd; daarom zijt gij, o kinderen Jakobs! niet verteerd.
למימי אבתיכם סרתם מחקי ולא שמרתם שובו אלי ואשובה אליכם אמר יהוה צבאות ואמרתם במה נשוב׃ | 7 |
Van uwer vaderen dag af, zijt gij afgeweken van Mijn inzettingen, en hebt ze niet bewaard; keert weder tot Mij, en Ik zal tot u wederkeren, zegt de HEERE der heirscharen; maar gij zegt: Waarin zullen wij wederkeren?
היקבע אדם אלהים כי אתם קבעים אתי ואמרתם במה קבענוך המעשר והתרומה׃ | 8 |
Zal een mens God beroven? Maar gij berooft Mij, en zegt: Waarin beroven wij U? In de tienden en het hefoffer.
במארה אתם נארים ואתי אתם קבעים הגוי כלו׃ | 9 |
Met een vloek zijt gij vervloekt, omdat gij Mij berooft, zelfs het ganse volk.
הביאו את כל המעשר אל בית האוצר ויהי טרף בביתי ובחנוני נא בזאת אמר יהוה צבאות אם לא אפתח לכם את ארבות השמים והריקתי לכם ברכה עד בלי די׃ | 10 |
Brengt al de tienden in het schathuis, opdat er spijze zij in Mijn huis; en beproeft Mij nu daarin, zegt de HEERE der heirscharen, of Ik u dan niet opendoen zal de vensteren des hemels, en u zegen afgieten, zodat er geen schuren genoeg wezen zullen.
וגערתי לכם באכל ולא ישחת לכם את פרי האדמה ולא תשכל לכם הגפן בשדה אמר יהוה צבאות׃ | 11 |
En Ik zal om uwentwil den opeter schelden, dat hij u de vrucht des lands niet verderve; en de wijnstok op het veld zal u geen misdracht voortbrengen, zegt de HEERE der heirscharen.
ואשרו אתכם כל הגוים כי תהיו אתם ארץ חפץ אמר יהוה צבאות׃ | 12 |
En alle heidenen zullen u gelukzalig noemen; want gijlieden zult een lustig land zijn, zegt de HEERE der heirscharen.
חזקו עלי דבריכם אמר יהוה ואמרתם מה נדברנו עליך׃ | 13 |
Uw woorden zijn tegen Mij te sterk geworden, zegt de HEERE; maar gij zegt: Wat hebben wij tegen U gesproken?
אמרתם שוא עבד אלהים ומה בצע כי שמרנו משמרתו וכי הלכנו קדרנית מפני יהוה צבאות׃ | 14 |
Gij zegt: Het is tevergeefs God te dienen; want wat nuttigheid is het, dat wij Zijn wacht waarnemen, en dat wij in het zwart gaan, voor het aangezicht des HEEREN der heirscharen?
ועתה אנחנו מאשרים זדים גם נבנו עשי רשעה גם בחנו אלהים וימלטו׃ | 15 |
En nu, wij achten de hoogmoedigen gelukzalig; ook die goddeloosheid doen, worden gebouwd; ook verzoeken zij den HEERE, en ontkomen.
אז נדברו יראי יהוה איש את רעהו ויקשב יהוה וישמע ויכתב ספר זכרון לפניו ליראי יהוה ולחשבי שמו׃ | 16 |
Alsdan spreken, die den HEERE vrezen, een ieder tot zijn naaste: De HEERE merkt er toch op en hoort, en er is een gedenkboek voor Zijn aangezicht geschreven, voor degenen, die den HEERE vrezen, en voor degenen, die aan Zijn Naam gedenken.
והיו לי אמר יהוה צבאות ליום אשר אני עשה סגלה וחמלתי עליהם כאשר יחמל איש על בנו העבד אתו׃ | 17 |
En zij zullen, zegt de HEERE der heirscharen, te dien dage, dien Ik maken zal, Mij een eigendom zijn; en Ik zal hen verschonen, gelijk als een man zijn zoon verschoont, die hem dient.
ושבתם וראיתם בין צדיק לרשע בין עבד אלהים לאשר לא עבדו׃ | 18 |
Dan zult gijlieden wederom zien, het onderscheid tussen den rechtvaardige en den goddeloze, tussen dien, die God dient, en dien, die Hem niet dient.