< תהילים 82 >
מִזְמוֹר לְאָסָף אֱֽלֹהִים נִצָּב בַּעֲדַת־אֵל בְּקֶרֶב אֱלֹהִים יִשְׁפֹּֽט׃ | 1 |
Een lied van Asaf. God staat op in de goddelijke raad, Houdt gericht te midden der goden!
עַד־מָתַי תִּשְׁפְּטוּ־עָוֶל וּפְנֵי רְשָׁעִים תִּשְׂאוּ־סֶֽלָה׃ | 2 |
Hoelang nog zult gij onrechtvaardige vonnissen vellen, En voor de bozen partij blijven trekken?
שִׁפְטוּ־דַל וְיָתוֹם עָנִי וָרָשׁ הַצְדִּֽיקוּ׃ | 3 |
Neemt het op voor zwakken en wezen, Geef den geringe en verdrukte zijn recht:
פַּלְּטוּ־דַל וְאֶבְיוֹן מִיַּד רְשָׁעִים הַצִּֽילוּ׃ | 4 |
Redt den behoeftige en arme, En rukt ze uit de handen der bozen!
לֹא יָדְעוּ ׀ וְלֹא יָבִינוּ בַּחֲשֵׁכָה יִתְהַלָּכוּ יִמּוֹטוּ כׇּל־מוֹסְדֵי אָֽרֶץ׃ | 5 |
Maar ze hebben verstand noch begrip; ze tasten in duisternis rond, En brengen alle grondslagen der aarde aan het wankelen!
אֲֽנִי־אָמַרְתִּי אֱלֹהִים אַתֶּם וּבְנֵי עֶלְיוֹן כֻּלְּכֶֽם׃ | 6 |
Ik had gezegd: Gij zijt goden, Zonen van den Allerhoogste, gij allen;
אָכֵן כְּאָדָם תְּמוּתוּן וּכְאַחַד הַשָּׂרִים תִּפֹּֽלוּ׃ | 7 |
Maar gij zult sterven als mensen, En als een der afgoden vallen!
קוּמָה אֱלֹהִים שׇׁפְטָה הָאָרֶץ כִּֽי־אַתָּה תִנְחַל בְּכׇל־הַגּוֹיִֽם׃ | 8 |
Sta op, o God, en richt de aarde; Want alle volkeren behoren U toe!