< תהילים 54 >
לַמְנַצֵּחַ בִּנְגִינֹת מַשְׂכִּיל לְדָוִֽד׃ בְּבֹא הַזִּיפִים וַיֹּאמְרוּ לְשָׁאוּל הֲלֹא דָוִד מִסְתַּתֵּר עִמָּֽנוּ׃ אֱלֹהִים בְּשִׁמְךָ הוֹשִׁיעֵנִי וּבִגְבוּרָתְךָ תְדִינֵֽנִי׃ | 1 |
Voor muziekbegeleiding; met harpen. Een leerdicht van David, toen de Zifieten Saül kwamen melden: “David houdt zich bij ons schuil.” O God, kom mij te hulp door uw Naam, En verschaf mij recht door uw kracht.
אֱלֹהִים שְׁמַע תְּפִלָּתִי הַאֲזִינָה לְאִמְרֵי־פִֽי׃ | 2 |
Hoor naar mijn smeken, o God, Luister naar het gebed van mijn mond.
כִּי זָרִים ׀ קָמוּ עָלַי וְֽעָרִיצִים בִּקְשׁוּ נַפְשִׁי לֹא שָׂמוּ אֱלֹהִים לְנֶגְדָּם סֶֽלָה׃ | 3 |
Want vreemden staan tegen mij op, En geweldenaars belagen mijn leven; Neen, ze houden God niet voor ogen.
הִנֵּה אֱלֹהִים עֹזֵר לִי אֲדֹנָי בְּֽסֹמְכֵי נַפְשִֽׁי׃ | 4 |
Zie, God is mijn Helper; Het is de Heer, die mijn leven behoudt!
(ישוב) [יָשִׁיב] הָרַע לְשֹׁרְרָי בַּאֲמִתְּךָ הַצְמִיתֵֽם׃ | 5 |
Wend de rampen op mijn vijanden af, Verniel ze om wille van uw trouw.
בִּנְדָבָה אֶזְבְּחָה־לָּךְ אוֹדֶה שִּׁמְךָ יְהֹוָה כִּי־טֽוֹב׃ | 6 |
Dan zal ik U gaarne offers brengen, En danken, o Jahweh, de goedertierenheid van uw Naam;
כִּי מִכׇּל־צָרָה הִצִּילָנִי וּבְאֹיְבַי רָאֲתָה עֵינִֽי׃ | 7 |
Omdat hij mij uit alle nood heeft verlost, En mijn oog zich aan mijn vijand verlustigt.