< תהילים 2 >
למה רגשו גוים ולאמים יהגו-ריק | 1 |
Waarom razen de volken, Bluffen de naties,
יתיצבו מלכי-ארץ-- ורוזנים נוסדו-יחד על-יהוה ועל-משיחו | 2 |
Komen de koningen der aarde bijeen, Spannen de vorsten samen tegen Jahweh en zijn Gezalfde:
ננתקה את-מוסרותימו ונשליכה ממנו עבתימו | 3 |
"Laat ons hun ketens verbreken, Ons van hun boeien ontslaan!"
יושב בשמים ישחק אדני ילעג-למו | 4 |
Die in de hemelen woont, lacht hen uit, Jahweh bespot ze;
אז ידבר אלימו באפו ובחרונו יבהלמו | 5 |
Dan dreigt Hij ze toornig, Doet ze rillen voor zijn gramschap:
ואני נסכתי מלכי על-ציון הר-קדשי | 6 |
"Ik zelf stel Mij een koning aan, Op Sion, mijn heilige berg!"
אספרה אל-חק יהוה אמר אלי בני אתה--אני היום ילדתיך | 7 |
Nu wil Ik Jahweh’s beslissing verkonden; Hij heeft Mij gezegd: Gij zijt mijn Zoon; Ik heb U heden verwekt.
שאל ממני--ואתנה גוים נחלתך ואחזתך אפסי-ארץ | 8 |
Vraag Mij: dan geef Ik U de volkeren tot erfdeel, En de grenzen der aarde tot uw bezit;
תרעם בשבט ברזל ככלי יוצר תנפצם | 9 |
Gij moogt ze vermorzelen met ijzeren knots, En stuk slaan als een aarden pot.
ועתה מלכים השכילו הוסרו שפטי ארץ | 10 |
Koningen, bedenkt het dus wel; Weest gewaarschuwd, wereldregeerders!
עבדו את-יהוה ביראה וגילו ברעדה | 11 |
Dient Jahweh in vreze; Beeft, en kust Hem de voeten!
נשקו-בר פן-יאנף ותאבדו דרך-- כי-יבער כמעט אפו אשרי כל-חוסי בו | 12 |
Anders ontsteekt Hij in toorn, en loopt gij uw verderf tegemoet, Want licht kan zijn gramschap ontvlammen. Gelukkig, wie tot Hem zijn toevlucht neemt!