< תהילים 119 >
אשרי תמימי-דרך-- ההלכים בתורת יהוה | 1 |
Gelukkig, die onberispelijk zijn in hun wandel, En leven volgens Jahweh’s wet;
אשרי נצרי עדתיו בכל-לב ידרשוהו | 2 |
Gelukkig, die op zijn vermaningen letten, Hem zoeken met geheel hun hart;
אף לא-פעלו עולה בדרכיו הלכו | 3 |
Zij ook, die geen ongerechtigheid plegen, Maar blijven leven naar zijn woord.
אתה צויתה פקדיך-- לשמר מאד | 4 |
Gij zelf hebt uw bevelen gegeven, Opdat men ze trouw zou volbrengen;
אחלי יכנו דרכי-- לשמר חקיך | 5 |
Ach, mocht mijn gedrag zo onwankelbaar zijn, Dat ik uw inzettingen trouw onderhield.
אז לא-אבוש-- בהביטי אל-כל-מצותיך | 6 |
Dan zal ik nooit beschaamd komen staan, Als ik het oog richt op al uw geboden;
אודך בישר לבב-- בלמדי משפטי צדקך | 7 |
Maar in oprechtheid des harten zal ik U danken, Als ik uw rechtvaardige voorschriften leer.
את-חקיך אשמר אל-תעזבני עד-מאד | 8 |
Ik houd mij vast aan uw bestel: Verlaat mij dan niet voor altoos!
במה יזכה-נער את-ארחו-- לשמר כדברך | 9 |
Hoe kan een jongeman zijn reinheid bewaren? Door zich te houden aan uw woord!
בכל-לבי דרשתיך אל-תשגני ממצותיך | 10 |
Ik heb U met heel mijn hart gezocht, Laat mij nooit uw geboden verlaten;
בלבי צפנתי אמרתך-- למען לא אחטא-לך | 11 |
Ik bewaar uw bestel in mijn hart, Om nooit te zondigen tegen U.
ברוך אתה יהוה-- למדני חקיך | 12 |
Geprezen zijt Gij, o Jahweh, Leer mij uw inzettingen kennen;
בשפתי ספרתי-- כל משפטי-פיך | 13 |
Dan zal ik met mijn lippen verbreiden Al de voorschriften van uw mond.
בדרך עדותיך ששתי-- כעל כל-הון | 14 |
Ik verheug mij over de weg, die uw vermaning mij wees, Meer dan over alle schatten;
בפקודיך אשיחה ואביטה ארחתיך | 15 |
Uw bevelen wil ik overwegen, En op uw paden blijven letten;
בחקתיך אשתעשע לא אשכח דברך | 16 |
Ik wil mij aan uw wet verkwikken, En nimmermeer uw woord vergeten!
גמל על-עבדך אחיה ואשמרה דברך | 17 |
Laat uw dienstknecht leven, En ik zal uw woord onderhouden;
גל-עיני ואביטה-- נפלאות מתורתך | 18 |
Neem de sluier van mijn ogen, Opdat ik de wonderen van uw wet aanschouwe.
גר אנכי בארץ אל-תסתר ממני מצותיך | 19 |
Al ben ik maar een zwerver op aarde, Verberg mij uw bevelen niet;
גרסה נפשי לתאבה-- אל-משפטיך בכל-עת | 20 |
Want mijn ziel wordt verteerd van verlangen Naar uw voorschriften, altijd door.
גערת זדים ארורים-- השגים ממצותיך | 21 |
Gij bedreigt de hoogmoedigen, Vervloekt, die uw geboden verlaat;
גל מעלי חרפה ובוז כי עדתיך נצרתי | 22 |
Wend dan smaad en hoon van mij af, Want uw vermaningen neem ik ter harte.
גם ישבו שרים בי נדברו-- עבדך ישיח בחקיך | 23 |
Al spannen ook vorsten tegen mij samen, Uw dienstknecht peinst over uw inzettingen na;
גם-עדתיך שעשעי-- אנשי עצתי | 24 |
Ja, uw bestel is mij een lust, En mijn berader.
דבקה לעפר נפשי חיני כדברך | 25 |
Reeds ligt mijn ziel aan het stof gekluisterd: Wek mij ten leven naar uw woord.
דרכי ספרתי ותענני למדני חקיך | 26 |
Mijn leven heb ik U open gelegd: Gij hebt mij gehoord, Leer mij thans uw inzettingen kennen;
דרך-פקודיך הבינני ואשיחה בנפלאותיך | 27 |
Onderricht mij, hoe ik naar uw bevelen moet leven, En ik zal uw wonderen vermelden.
דלפה נפשי מתוגה קימני כדברך | 28 |
Mijn ziel kwijnt weg van ellende: Richt mij naar uw bestel weer op.
דרך-שקר הסר ממני ותורתך חנני | 29 |
Houd de weg der leugen ver van mij af, En schenk mij genadig uw wet;
דרך-אמונה בחרתי משפטיך שויתי | 30 |
Ik heb de weg der waarheid gekozen, Uw voorschriften mij voor ogen gesteld.
דבקתי בעדותיך יהוה אל-תבישני | 31 |
Ik klamp mij aan uw vermaningen vast, Maak mij niet te schande, o Jahweh;
דרך-מצותיך ארוץ כי תרחיב לבי | 32 |
De weg uwer geboden zal ik bewandelen, Als Gij mijn hart maar verblijdt.
הורני יהוה דרך חקיך ואצרנה עקב | 33 |
Leer mij, Jahweh, naar uw inzettingen leven, Opdat ik ze ten einde toe onderhoud;
הבינני ואצרה תורתך ואשמרנה בכל-לב | 34 |
Geef mij inzicht om uw wet te volbrengen, En met heel mijn hart te beleven;
הדריכני בנתיב מצותיך כי-בו חפצתי | 35 |
Laat mij het pad uwer geboden betreden, Want dat is mijn vreugd.
הט-לבי אל-עדותיך ואל אל-בצע | 36 |
Neig mijn hart naar uw vermaningen, En niet naar gewin;
העבר עיני מראות שוא בדרכך חיני | 37 |
Wend mijn ogen van de ijdelheid af, En laat mij leven naar uw woord.
הקם לעבדך אמרתך-- אשר ליראתך | 38 |
Doe uw bestel aan uw dienstknecht gestand, Dat Gij beschikt hebt voor hen, die U vrezen;
העבר חרפתי אשר יגרתי כי משפטיך טובים | 39 |
Wentel de smaad, die ik ducht, van mij weg, Want uw voorschriften blijven voortreffelijk.
הנה תאבתי לפקדיך בצדקתך חיני | 40 |
Zie, ik hunker naar uw bevelen, Laat mij door uw gerechtigheid leven!
ויבאני חסדך יהוה תשועתך כאמרתך | 41 |
Moge uw genade mijn deel zijn, o Jahweh, En uw heil naar uw bestel;
ואענה חרפי דבר כי-בטחתי בדברך | 42 |
Dan zal ik mijn lasteraars te woord kunnen staan, Want ik vertrouw op uw woord;
ואל-תצל מפי דבר-אמת עד-מאד כי למשפטך יחלתי | 43 |
Neem het woord der waarheid niet geheel uit mijn mond, Want ik wacht uw voorschriften af.
ואשמרה תורתך תמיד-- לעולם ועד | 44 |
Uw wet wil ik steeds onderhouden, Voor eeuwig en immer;
ואתהלכה ברחבה כי פקדיך דרשתי | 45 |
Dan zal ik ongestoord kunnen leven, Omdat ik naar uw bevelen vraag.
ואדברה בעדתיך נגד מלכים ולא אבוש | 46 |
Zelfs koningen zal ik van uw vermaningen spreken, En mij er nooit over schamen;
ואשתעשע במצותיך אשר אהבתי | 47 |
Ik zal mij aan uw geboden verkwikken, Die ik van harte bemin;
ואשא-כפי--אל-מצותיך אשר אהבתי ואשיחה בחקיך | 48 |
Tot U zal ik mijn handen verheffen, En uw inzettingen overwegen.
זכר-דבר לעבדך-- על אשר יחלתני | 49 |
Gedenk het woord, tot uw dienstknecht gesproken, En waarop Gij mijn hoop hebt gesteld;
זאת נחמתי בעניי כי אמרתך חיתני | 50 |
Dit is mijn troost in mijn ellende, Dat uw bestel mij het leven behoudt.
זדים הליצני עד-מאד מתורתך לא נטיתי | 51 |
Al bespotten de bozen mij nog zo vijandig, Toch wijk ik niet af van uw wet;
זכרתי משפטיך מעולם יהוה ואתנחם | 52 |
Ik blijf uw aloude voorschriften indachtig, En voel mij er door getroost, o Jahweh;
זלעפה אחזתני מרשעים-- עזבי תורתך | 53 |
Maar gramschap maakt zich van mij meester, Om de zondaars, die uw geboden verlaten.
זמרות היו-לי חקיך-- בבית מגורי | 54 |
Uw inzettingen ruisen als zangen mij tegen In het huis van mijn ballingschap;
זכרתי בלילה שמך יהוה ואשמרה תורתך | 55 |
Des nachts, o Jahweh, gedenk ik uw Naam, En volg uw vermaningen op;
זאת היתה-לי כי פקדיך נצרתי | 56 |
Want dit is mijn plicht: Dat ik uw bevelen volbreng.
חלקי יהוה אמרתי-- לשמר דבריך | 57 |
Gij zijt mijn erfdeel, o Jahweh: Ik heb beloofd, uw woord te volbrengen;
חליתי פניך בכל-לב חנני כאמרתך | 58 |
Van ganser harte zoek ik uw aanschijn, Wees mij genadig naar uw bestel.
חשבתי דרכי ואשיבה רגלי אל-עדתיך | 59 |
Ik overleg bij mijzelf, welke weg ik moet gaan, En naar uw vermaningen richt ik mijn schreden;
חשתי ולא התמהמהתי-- לשמר מצותיך | 60 |
Ik haast mij, zonder ooit te talmen, Om uw geboden te onderhouden;
חבלי רשעים עודני תורתך לא שכחתי | 61 |
En al houden mij de strikken der bozen gevangen, Nooit vergeet ik uw wet;
חצות-לילה--אקום להודות לך על משפטי צדקך | 62 |
Midden in de nacht sta ik op, Om U voor uw rechtvaardige voorschriften te danken.
חבר אני לכל-אשר יראוך ולשמרי פקודיך | 63 |
Ik ben de vriend van al, die U vreest, En die uw bevelen volbrengt;
חסדך יהוה מלאה הארץ חקיך למדני | 64 |
De aarde is vol van uw goedheid, o Jahweh, Leer mij maar uw inzettingen kennen.
טוב עשית עם-עבדך-- יהוה כדברך | 65 |
Gij hebt uw dienstknecht wèl gedaan, O Jahweh, naar uw woord;
טוב טעם ודעת למדני כי במצותיך האמנתי | 66 |
Schenk mij een helder oordeel en inzicht, Want ik heb vertrouwen in uw geboden.
טרם אענה אני שגג ועתה אמרתך שמרתי | 67 |
Eer ik vernederd werd, dwaalde ik af, Maar nu houd ik mij aan uw bestel;
טוב-אתה ומטיב למדני חקיך | 68 |
Gij zijt goed en doet wèl: Leer mij dan uw inzettingen kennen.
טפלו עלי שקר זדים אני בכל-לב אצר פקודיך | 69 |
Onbeschaamden belasteren mij, Want van ganser harte neem ik uw bevelen in acht;
טפש כחלב לבם אני תורתך שעשעתי | 70 |
Lomp als vet is hun hart, Maar ìk vind mijn vreugd in uw wet;
טוב-לי כי-עניתי-- למען אלמד חקיך | 71 |
En het was mij goed, te worden vernederd, Om uw vermaningen te leren verstaan;
טוב-לי תורת-פיך-- מאלפי זהב וכסף | 72 |
Want de voorschriften van uw mond schat ik hoger, Dan duizenden in goud en zilver!
ידיך עשוני ויכוננוני הבינני ואלמדה מצותיך | 73 |
Uw handen hebben mij gemaakt en gevormd, Geef mij ook inzicht, om uw geboden te kennen;
יראיך יראוני וישמחו כי לדברך יחלתי | 74 |
Dan zien, die U vrezen, met vreugd op mij neer, Omdat ik vertrouw op uw woord.
ידעתי יהוה כי-צדק משפטיך ואמונה עניתני | 75 |
Ik weet, dat uw oordeel rechtvaardig is, Jahweh, En dat Gij mij naar verdienste kastijdt;
יהי-נא חסדך לנחמני-- כאמרתך לעבדך | 76 |
Maar uw genade zij mij tot troost, Naar uw bestel voor uw knecht;
יבאוני רחמיך ואחיה כי-תורתך שעשעי | 77 |
Uw ontferming dale op mij neer, en doe mij herleven, Want uw wet is mij een verkwikking.
יבשו זדים כי-שקר עותוני אני אשיח בפקודיך | 78 |
Schande voor de trotsen, die onverdiend mij verdrukken, Daar ik uw bevelen bedenk;
ישובו לי יראיך וידעו (וידעי) עדתיך | 79 |
Maar mijn vrienden mogen zijn, die U vrezen, En die uw vermaningen kennen;
יהי-לבי תמים בחקיך-- למען לא אבוש | 80 |
Door uw inzettingen worde mijn hart zonder smet, Zodat ik niet beschaamd hoef te staan.
כלתה לתשועתך נפשי לדברך יחלתי | 81 |
Mijn ziel smacht naar uw heil, Ik vertrouw op uw woord;
כלו עיני לאמרתך-- לאמר מתי תנחמני | 82 |
Mijn ogen hunkeren naar uw bestel, En vragen: Wanneer brengt Gij mij troost?
כי-הייתי כנאד בקיטור-- חקיך לא שכחתי | 83 |
Al ben ik als een leren zak in de rook, Toch vergeet ik uw inzettingen niet.
כמה ימי-עבדך מתי תעשה ברדפי משפט | 84 |
Ach, hoelang zal uw dienstknecht nog leven, En wanneer voltrekt Gij aan mijn vervolgers uw oordeel?
כרו-לי זדים שיחות-- אשר לא כתורתך | 85 |
Onbeschaamden hebben mij kuilen gegraven, Want ze leven niet naar uw wet.
כל-מצותיך אמונה שקר רדפוני עזרני | 86 |
Al uw geboden zijn waarachtig, Maar men vervolgt mij met leugens: Ach kom mij te hulp;
כמעט כלוני בארץ ואני לא-עזבתי פקדיך | 87 |
Men had mij haast van de aarde verdelgd, Toch had ik mij niet aan uw bevelen onttrokken;
כחסדך חיני ואשמרה עדות פיך | 88 |
Behoud mij in het leven naar uw genade, En de vermaningen van uw mond volg ik op!
לעולם יהוה-- דברך נצב בשמים | 89 |
Uw woord blijft eeuwig, o Jahweh, Het staat vast als de hemel;
לדר ודר אמונתך כוננת ארץ ותעמד | 90 |
Uw bestel houdt stand van geslacht tot geslacht, Staat vast als de aarde, die Gij hebt gegrond;
למשפטיך עמדו היום כי הכל עבדיך | 91 |
En naar uw voorschriften blijven ze ook nu nog bestaan, Want het heelal is uw dienstknecht!
לולי תורתך שעשעי-- אז אבדתי בעניי | 92 |
Wanneer uw wet mij niet had verkwikt, Dan was ik in mijn ellende te gronde gegaan;
לעולם לא-אשכח פקודיך כי בם חייתני | 93 |
Nimmer zal ik dan uw bevelen vergeten, Want juist daardoor doet Gij mij leven.
לך-אני הושיעני כי פקודיך דרשתי | 94 |
Ik ben de uwe: Ach, kom mij te hulp, Want ijverig spoor ik uw voorschriften na;
לי קוו רשעים לאבדני עדתיך אתבונן | 95 |
De bozen loeren, om mij te verdelgen, Maar ik blijf uw vermaningen achten.
לכל-תכלה ראיתי קץ רחבה מצותך מאד | 96 |
Aan alles zie ik een eind, al is het nog zo volmaakt, Maar uw gebod is onbegrensd!
מה-אהבתי תורתך כל-היום היא שיחתי | 97 |
Hoe lief toch heb ik uw wet, Ik overweeg ze de hele dag door!
מאיבי תחכמני מצותך כי לעולם היא-לי | 98 |
Uw gebod maakt mij wijzer dan mijn vijanden zijn, Want het vergezelt mij voor eeuwig;
מכל-מלמדי השכלתי כי עדותיך שיחה לי | 99 |
Ik heb meer verstand dan al mijn meesters, Want ik denk over uw vermaningen na;
מזקנים אתבונן כי פקודיך נצרתי | 100 |
En ik heb helderder inzicht dan de oudsten, Want ik neem uw bevelen in acht.
מכל-ארח רע כלאתי רגלי-- למען אשמר דברך | 101 |
Van alle slechte paden houd ik mijn voeten, Om uw woord te volbrengen;
ממשפטיך לא-סרתי כי-אתה הורתני | 102 |
En van uw voorschriften wijk ik niet af, Want Gij hebt ze mij zelf onderwezen.
מה-נמלצו לחכי אמרתך-- מדבש לפי | 103 |
Hoe zoet voor mijn gehemelte is uw bestel, Meer dan honing voor mijn mond;
מפקודיך אתבונן על כן שנאתי כל-ארח שקר | 104 |
Door uw inzettingen ben ik verstandig geworden, En haat dus ieder leugenpad.
נר-לרגלי דברך ואור לנתיבתי | 105 |
Uw woord is een lamp voor mijn voeten, En een licht op mijn pad;
נשבעתי ואקימה-- לשמר משפטי צדקך | 106 |
Ik heb gezworen, en zal het gestand doen, Uw rechtvaardige voorschriften te onderhouden.
נעניתי עד-מאד יהוה חיני כדברך | 107 |
Ach, Jahweh, ik ga zo diep gebukt, Wek mij ten leven naar uw bestel;
נדבות פי רצה-נא יהוה ומשפטיך למדני | 108 |
Wil de offeranden van mijn mond aanvaarden, o Jahweh, En onderricht mij in uw geboden.
נפשי בכפי תמיד ותורתך לא שכחתי | 109 |
Al zweeft mijn leven in voortdurend gevaar, Toch vergeet ik nimmer uw wet;
נתנו רשעים פח לי ומפקודיך לא תעיתי | 110 |
En al leggen de bozen mij strikken, Van al uw bevelen wijk ik niet af.
נחלתי עדותיך לעולם כי-ששון לבי המה | 111 |
Uw vermaningen blijven mijn erfdeel voor eeuwig, Want ze zijn de vreugd van mijn hart;
נטיתי לבי לעשות חקיך-- לעולם עקב | 112 |
En ik heb er mijn hart op gezet, Naar uw inzettingen te leven voor eeuwig en immer!
סעפים שנאתי ותורתך אהבתי | 113 |
Ik haat halfslachtige wezens, Maar uw wet heb ik lief;
סתרי ומגני אתה לדברך יחלתי | 114 |
Gij zijt mijn schuts en mijn schild, Ik vertrouw op uw woord;
סורו-ממני מרעים ואצרה מצות אלהי | 115 |
Weg van mij, zondaars, Laat mij de geboden van mijn God onderhouden!
סמכני כאמרתך ואחיה ואל-תבישני משברי | 116 |
Sterk mij naar uw bestel, opdat ik blijf leven, En laat mijn hoop niet worden beschaamd;
סעדני ואושעה ואשעה בחקיך תמיד | 117 |
Stut mij, opdat ik worde gered, En mij altijd aan uw bevelen verkwikke.
סלית כל-שוגים מחקיך כי-שקר תרמיתם | 118 |
Wie uw inzettingen verlaten, zijn U een gruwel, Want ze bedenken enkel leugens;
סגים--השבת כל-רשעי-ארץ לכן אהבתי עדתיך | 119 |
En als afval veracht Gij alle bozen op aarde, Daarom heb ik uw vermaningen lief.
סמר מפחדך בשרי וממשפטיך יראתי | 120 |
Mijn lichaam beeft voor U van schrik, En ik ben bevreesd voor uw oordeel!
עשיתי משפט וצדק בל-תניחני לעשקי | 121 |
Een rechtvaardig oordeel hebt Gij geveld, Lever mij niet over aan mijn verdrukkers;
ערב עבדך לטוב אל-יעשקני זדים | 122 |
Uw woord blijve borg voor uw dienaar, Laat geen onbeschaamde mij kwellen.
עיני כלו לישועתך ולאמרת צדקך | 123 |
Mijn ogen smachten naar uw heil, En naar uw rechtvaardig bestel;
עשה עם-עבדך כחסדך וחקיך למדני | 124 |
Handel met uw dienstknecht naar uw genade, En leer mij uw inzettingen kennen;
עבדך-אני הבינני ואדעה עדתיך | 125 |
Ik ben uw dienstknecht: ach, geef mij verstand, Opdat ik uw vermaningen moge begrijpen.
עת לעשות ליהוה-- הפרו תורתך | 126 |
Het is tijd om te handelen, Jahweh: Men verkracht uw wet;
על-כן אהבתי מצותיך-- מזהב ומפז | 127 |
Daarom heb ik uw geboden lief, Boven goud en edel metaal;
על-כן כל-פקודי כל ישרתי כל-ארח שקר שנאתי | 128 |
Daarom richt ik mij naar al uw bevelen, En haat ik ieder leugenpad.
פלאות עדותיך על-כן נצרתם נפשי | 129 |
Uw vermaningen zijn wondervol, Mijn ziel neemt ze daarom in acht;
פתח דבריך יאיר מבין פתיים | 130 |
De openbaring van uw woord straalt licht van zich uit, En geeft wijsheid aan de eenvoudigen;
פי-פערתי ואשאפה כי למצותיך יאבתי | 131 |
En smachtend open ik mijn mond, Want ik hunker naar uw geboden.
פנה-אלי וחנני-- כמשפט לאהבי שמך | 132 |
Keer U tot mij, en wees mij genadig, Naar uw beschikking voor hen, die uw Naam beminnen;
פעמי הכן באמרתך ואל-תשלט-בי כל-און | 133 |
Richt mijn schreden naar uw bestel, En laat geen onheil mij treffen.
פדני מעשק אדם ואשמרה פקודיך | 134 |
Bevrijd mij van de verdrukking der mensen, Opdat ik trouw uw bevelen volbrenge;
פניך האר בעבדך ולמדני את-חקיך | 135 |
Laat uw aangezicht stralen over uw dienstknecht, En leer mij uw inzettingen kennen.
פלגי-מים ירדו עיני-- על לא-שמרו תורתך | 136 |
Stromen van tranen ontwellen mijn ogen, Omdat men uw wet niet beleeft.
צדיק אתה יהוה וישר משפטיך | 137 |
Rechtvaardig zijt Gij, o Jahweh, En ook uw voorschriften zijn volgens recht;
צוית צדק עדתיך ואמונה מאד | 138 |
In gerechtigheid hebt Gij uw vermaningen gegeven, En in volledige trouw.
צמתתני קנאתי כי-שכחו דבריך צרי | 139 |
Ik word door ergernis verteerd, Omdat mijn vijanden uw woord vergeten;
צרופה אמרתך מאד ועבדך אהבה | 140 |
Maar uw bestel is beproefd als in vuur, En uw dienstknecht heeft het lief;
צעיר אנכי ונבזה פקדיך לא שכחתי | 141 |
En al ben ik maar klein en gering, Nooit wil ik uw bevelen vergeten.
צדקתך צדק לעולם ותורתך אמת | 142 |
Ongerept blijft uw gerechtigheid voor eeuwig en immer, En waarachtig uw wet;
צר-ומצוק מצאוני מצותיך שעשעי | 143 |
Al treffen mij nood en ellende, Uw geboden zijn mijn verkwikking.
צדק עדותיך לעולם הבינני ואחיה | 144 |
Uw inzettingen zijn rechtvaardig voor eeuwig; Onderricht mij er in, opdat ik blijf leven!
קראתי בכל-לב ענני יהוה חקיך אצרה | 145 |
Ik roep met heel mijn hart: Jahweh verhoor mij! Uw inzettingen wil ik trouw onderhouden;
קראתיך הושיעני ואשמרה עדתיך | 146 |
Ik roep U aan: ach, kom mij te hulp, Om uw vermaningen te beleven.
קדמתי בנשף ואשועה לדבריך (לדברך) יחלתי | 147 |
Ik ben met mijn smeken de dageraad vóór, Want ik smacht naar uw woord;
קדמו עיני אשמרות-- לשיח באמרתך | 148 |
En mijn ogen voorkomen de nachtwake, Om op te zien naar uw bestel.
קולי שמעה כחסדך יהוה כמשפטך חיני | 149 |
Hoor in uw goedheid mijn smeken, o Jahweh, En wek mij naar uw beschikking ten leven;
קרבו רדפי זמה מתורתך רחקו | 150 |
Mijn listige vervolgers zijn al nabij, Maar ze houden zich ver van uw wet;
קרוב אתה יהוה וכל-מצותיך אמת | 151 |
Maar Gij ook, Jahweh, zijt nabij, En waarachtig zijn al uw geboden;
קדם ידעתי מעדתיך כי לעולם יסדתם | 152 |
Van oudsher ken ik uw bevelen, Want Gij hebt ze gegeven voor eeuwig!
ראה-עניי וחלצני כי-תורתך לא שכחתי | 153 |
Aanschouw mijn ellende, en kom mij te hulp, Want nooit vergeet ik uw wet;
ריבה ריבי וגאלני לאמרתך חיני | 154 |
Wees mijn verdediger en mijn beschermer, En doe mij leven naar uw bestel.
רחוק מרשעים ישועה כי חקיך לא דרשו | 155 |
Het heil blijft ver van de bozen verwijderd, Want ze zoeken uw inzettingen niet;
רחמיך רבים יהוה כמשפטיך חיני | 156 |
Maar uw barmhartigheid, Jahweh, is groot, Wek mij ten leven naar uw woord.
רבים רדפי וצרי מעדותיך לא נטיתי | 157 |
Al zijn mijn vervolgers en vijanden talrijk, Van uw vermaningen wijk ik niet af;
ראיתי בגדים ואתקוטטה-- אשר אמרתך לא שמרו | 158 |
Het walgt mij, als ik trouwelozen aanschouw, Die uw geboden niet willen volbrengen.
ראה כי-פקודיך אהבתי יהוה כחסדך חיני | 159 |
Zie, hoe ik uw bevelen liefheb, o Jahweh, Laat mij dan leven naar uw genade;
ראש-דברך אמת ולעולם כל-משפט צדקך | 160 |
Uw woord is een en al waarheid, En eeuwig houden al uw rechtvaardige voorschriften stand.
שרים רדפוני חנם ומדבריך (ומדברך) פחד לבי | 161 |
Vorsten vervolgen mij zonder enige grond, Maar mijn hart is enkel beducht voor uw woord.
שש אנכי על-אמרתך-- כמוצא שלל רב | 162 |
Ik verheug mij over uw bestel, Als iemand, die rijke buit heeft gemaakt;
שקר שנאתי ואתעבה תורתך אהבתי | 163 |
Leugen en haat verfoei ik, Maar uw inzettingen heb ik lief.
שבע ביום הללתיך-- על משפטי צדקך | 164 |
Zeven maal daags zing ik uw lof, Om uw rechtvaardige voorschriften;
שלום רב לאהבי תורתך ואין-למו מכשול | 165 |
Die uw wet beminnen, genieten een heerlijke vrede, En struikelen nooit.
שברתי לישועתך יהוה ומצותיך עשיתי | 166 |
Jahweh, ik smacht naar uw heil, En onderhoud uw geboden;
שמרה נפשי עדתיך ואהבם מאד | 167 |
Ik volg uw vermaningen op, En bemin ze van harte;
שמרתי פקודיך ועדתיך כי כל-דרכי נגדך | 168 |
Ik volbreng uw bevelen, Ja, heel mijn leven ligt voor U bloot!
תקרב רנתי לפניך יהוה כדברך הבינני | 169 |
Jahweh, mijn smeken dringe tot U door, Geef mij inzicht naar uw woord;
תבוא תחנתי לפניך כאמרתך הצילני | 170 |
Moge mijn gebed voor uw aangezicht komen, Breng mij redding naar uw bestel.
תבענה שפתי תהלה כי תלמדני חקיך | 171 |
Dan zal een lofzang mijn lippen ontstromen, Omdat Gij uw inzettingen mij hebt geleerd;
תען לשוני אמרתך כי כל-מצותיך צדק | 172 |
En mijn tong zal uw waarachtigheid loven, Want al uw vermaningen zijn gerecht.
תהי-ידך לעזרני כי פקודיך בחרתי | 173 |
Uw hand zij bereid, mij te helpen, Want uw bevelen heb ik verkoren;
תאבתי לישועתך יהוה ותורתך שעשעי | 174 |
Jahweh, ik smacht naar uw heil, En uw wet is mij een verkwikking.
תחי-נפשי ותהללך ומשפטך יעזרני | 175 |
Mijn ziel moge leven, om U te loven, En uw voorschriften mogen mij helpen;
תעיתי-- כשה אבד בקש עבדך כי מצותיך לא שכחתי | 176 |
Als een verloren schaap dool ik rond: zoek uw dienaar weer op, Want nimmer heb ik uw geboden vergeten!