< עבדיה 1 >
חזון עבדיה כה אמר אדני יהוה לאדום שמועה שמענו מאת יהוה וציר בגוים שלח--קומו ונקומה עליה למלחמה | 1 |
Het gezicht van Obadja. Alzo zegt de Heere HEERE van Edom: Wij hebben een gerucht gehoord van den HEERE, en er is een gezant geschikt onder de heidenen: Staat op, en laat ons opstaan tegen hen ten strijde.
הנה קטן נתתיך בגוים בזוי אתה מאד | 2 |
Ziet, Ik heb u klein gemaakt onder de heidenen, gij zijt zeer veracht.
זדון לבך השיאך שכני בחגוי סלע מרום שבתו אמר בלבו מי יורדני ארץ | 3 |
De trotsheid uws harten heeft u bedrogen; hij, die daar woont in de kloven der steenrotsen, in zijn hoge woning; die in zijn hart zegt: Wie zou mij ter aarde nederstoten?
אם תגביה כנשר ואם בין כוכבים שים קנך--משם אורידך נאם יהוה | 4 |
Al verhieft gij u gelijk de arend, en al steldet gij uw nest tussen de sterren, zo zal Ik u van daar nederstoten, spreekt de HEERE.
אם גנבים באו לך אם שודדי לילה--איך נדמיתה הלוא יגנבו דים אם בצרים באו לך הלוא ישאירו עללות | 5 |
Zo er dieven, zo er nachtrovers tot u gekomen waren (hoe zijt gij uitgeroeid!), zouden zij niet gestolen hebben zoveel hun genoeg ware? Zo er wijnlezers tot u gekomen waren, zouden zij niet een nalezing hebben overgelaten?
איך נחפשו עשו נבעו מצפניו | 6 |
Hoe zijn Ezau's goederen nagespeurd, zijn verborgen schatten opgezocht!
עד הגבול שלחוך כל אנשי בריתך--השיאוך יכלו לך אנשי שלמך לחמך ישימו מזור תחתיך--אין תבונה בו | 7 |
Al uw bondgenoten hebben u tot aan de landpale uitgeleid; uw vredegenoten hebben u bedrogen, zij hebben u overmocht; die uw brood eten zullen een gezwel onder u zetten, er is geen verstand in hem.
הלוא ביום ההוא נאם יהוה והאבדתי חכמים מאדום ותבונה מהר עשו | 8 |
Zal het niet te dien dage zijn, spreekt de HEERE, dat Ik de wijzen uit Edom, en het verstand uit Ezau's gebergte zal doen vergaan?
וחתו גבוריך תימן למען יכרת איש מהר עשו מקטל | 9 |
Ook zullen uw helden, o Theman! versaagd zijn; opdat een ieder uit Ezau's gebergte door den moord worde uitgeroeid.
מחמס אחיך יעקב תכסך בושה ונכרת לעולם | 10 |
Om het geweld, begaan aan uw broeder Jakob, zal schaamte u bedekken; en gij zult uitgeroeid worden in eeuwigheid.
ביום עמדך מנגד ביום שבות זרים חילו ונכרים באו שערו ועל ירושלם ידו גורל--גם אתה כאחד מהם | 11 |
Ten dage als gij tegenover stondt, ten dage als de uitlanders zijn heir gevangen voerden, en de vreemden tot zijn poorten introkken, en over Jeruzalem het lot wierpen, waart gij ook als een van hen.
ואל תרא ביום אחיך ביום נכרו ואל תשמח לבני יהודה ביום אבדם ואל תגדל פיך ביום צרה | 12 |
Toen zoudt gij niet gezien hebben op den dag uws broeders, den dag zijner vervreemding; noch u verblijd hebben over de kinderen van Juda, ten dage huns ondergangs; noch uw mond groot gemaakt hebben, ten dage der benauwdheid;
אל תבוא בשער עמי ביום אידם אל תרא גם אתה ברעתו ביום אידו ואל תשלחנה בחילו ביום אידו | 13 |
Noch ter poorte Mijns volks ingegaan zijn, ten dage huns verderfs; noch gezien hebben, ook gij, op zijn kwaad, ten dage zijns verderfs; noch uw handen uitgestrekt hebben aan zijn heir, ten dage zijns verderfs;
ואל תעמד על הפרק להכרית את פליטיו ואל תסגר שרידיו ביום צרה | 14 |
Noch gestaan hebben op de wegscheiding, om zijn ontkomenen uit te roeien; noch zijn overgeblevenen overgeleverd hebben, ten dage der benauwdheid.
כי קרוב יום יהוה על כל הגוים כאשר עשית יעשה לך גמלך ישוב בראשך | 15 |
Want de dag des HEEREN is nabij, over al de heidenen; gelijk als gij gedaan hebt, zal u gedaan worden; uw vergelding zal op uw hoofd wederkeren.
כי כאשר שתיתם על הר קדשי ישתו כל הגוים תמיד ושתו ולעו והיו כלוא היו | 16 |
Want gelijk gijlieden gedronken hebt op den berg Mijner heiligheid, zo zullen al de heidenen geduriglijk drinken; ja, zij zullen drinken en inzwelgen, en zullen zijn alsof zij er niet geweest waren.
ובהר ציון תהיה פליטה והיה קדש וירשו בית יעקב את מורשיהם | 17 |
Maar op den berg Sions zal ontkoming zijn, en hij zal een heiligheid zijn; en die van het huis Jakobs zullen hun erfgoederen erfelijk bezitten.
והיה בית יעקב אש ובית יוסף להבה ובית עשו לקש ודלקו בהם ואכלום ולא יהיה שריד לבית עשו כי יהוה דבר | 18 |
En Jakobs huis zal een vuur zijn, en Jozefs huis een vlam, en Ezau's huis tot een stoppel; en zij zullen tegen hen ontbranden, en zullen ze verteren, zodat Ezau's huis geen overgeblevene zal hebben; want de HEERE heeft het gesproken.
וירשו הנגב את הר עשו והשפלה את פלשתים וירשו את שדה אפרים ואת שדה שמרון ובנימן את הגלעד | 19 |
En die van het zuiden zullen Ezau's gebergte, en die van de laagte zullen de Filistijnen erfelijk bezitten; ja, zij zullen het veld van Efraim en het veld van Samaria erfelijk bezitten; en Benjamin Gilead.
וגלת החל הזה לבני ישראל אשר כנענים עד צרפת וגלת ירושלם אשר בספרד--ירשו את ערי הנגב | 20 |
En de gevankelijk weggevoerden van dit heir der kinderen Israels, hetgeen der Kanaanieten was, tot Zarfath toe; en de gevankelijk weggevoerden van Jeruzalem, hetgeen in Sefarad is, zij zullen de steden van het zuiden erfelijk bezitten.
ועלו מושעים בהר ציון לשפט את הר עשו והיתה ליהוה המלוכה | 21 |
En er zullen heilanden op den berg Sions opkomen, om Ezau's gebergte te richten; en het koninkrijk zal des HEEREN zijn.