< ישעה 8 >
ויאמר יהוה אלי קח לך גליון גדול וכתב עליו בחרט אנוש למהר שלל חש בז | 1 |
Verder zeide de HEERE tot mij: Neem u een grote rol, en schrijf daarop met eens mensen griffel: Haastende tot den roof, is hij spoedig tot den buit!
ואעידה לי עדים נאמנים--את אוריה הכהן ואת זכריהו בן יברכיהו | 2 |
Toen nam ik mij getrouwe getuigen, Uria, den priester, en Zacharia, den zoon van Jeberechja.
ואקרב אל הנביאה ותהר ותלד בן ויאמר יהוה אלי קרא שמו מהר שלל חש בז | 3 |
En ik was tot de profetesse genaderd, die werd zwanger, en baarde een zoon; en de HEERE zeide tot mij: Noem zijn naam MAHER-SCHALAL, CHAZ-BAZ.
כי בטרם ידע הנער קרא אבי ואמי--ישא את חיל דמשק ואת שלל שמרון לפני מלך אשור | 4 |
Want eer dat knechtje zal kunnen roepen: Mijn vader! of, mijn moeder! zal men den rijkdom van Damaskus, en den buit van Samaria dragen voor het aangezicht van den koning van Assur.
ויסף יהוה דבר אלי עוד לאמר | 5 |
En de HEERE sprak nog verder tot mij, zeggende:
יען כי מאס העם הזה את מי השלח ההלכים לאט ומשוש את רצין ובן רמליהו | 6 |
Dewijl dit volk veracht de wateren van Siloa, die zachtjes gaan, en er vreugde is bij Rezin en den zoon van Remalia;
ולכן הנה אדני מעלה עליהם את מי הנהר העצומים והרבים--את מלך אשור ואת כל כבודו ועלה על כל אפיקיו והלך על כל גדותיו | 7 |
Daarom ziet, zo zal de Heere over hen doen opkomen die sterke en geweldige wateren der rivier, den koning van Assyrie en al zijn heerlijkheid; en hij zal opkomen over al zijn stromen, en gaan over al zijn oevers;
וחלף ביהודה שטף ועבר עד צואר יגיע והיה מטות כנפיו מלא רחב ארצך עמנו אל | 8 |
En hij zal doortrekken in Juda, hij zal het overstromen, en er doorgaan, hij zal tot aan den hals reiken; en de uitstrekkingen zijner vleugelen zullen vervullen de breedte uws lands, o Immanuel!
רעו עמים וחתו והאזינו כל מרחקי ארץ התאזרו וחתו התאזרו וחתו | 9 |
Vergezelt u te zamen, gij volken! doch wordt verbroken; en neemt ter ore, allen gij, die in verre landen zijt, omgordt u, doch wordt verbroken; omgordt u, doch wordt verbroken!
עצו עצה ותפר דברו דבר ולא יקום כי עמנו אל | 10 |
Beraadslaagt een raad, doch hij zal vernietigd worden; spreekt een woord, doch het zal niet bestaan; want God is met ons!
כי כה אמר יהוה אלי כחזקת היד ויסרני מלכת בדרך העם הזה לאמר | 11 |
Want alzo heeft de HEERE tot mij gezegd, met een sterke hand, en Hij onderwees mij van niet te wandelen op den weg dezes volks, zeggende:
לא תאמרון קשר לכל אשר יאמר העם הזה קשר ואת מוראו לא תיראו ולא תעריצו | 12 |
Gijlieden zult niet zeggen: Een verbintenis, van alles, waar dit volk van zegt: Het is een verbintenis; en vreest gijlieden hun vreze niet, en verschrikt niet.
את יהוה צבאות אתו תקדישו והוא מוראכם והוא מערצכם | 13 |
Den HEERE der heirscharen, Dien zult gijlieden heiligen, en Hij zij uw vreze, en Hij zij uw verschrikking.
והיה למקדש ולאבן נגף ולצור מכשול לשני בתי ישראל לפח ולמוקש--ליושב ירושלם | 14 |
Dan zal Hij ulieden tot een Heiligdom zijn; maar tot een steen des aanstoots en tot een rotssteen der struikeling den twee huizen van Israel, tot een strik en tot een net den inwoners te Jeruzalem.
וכשלו בם רבים ונפלו ונשברו ונוקשו ונלכדו | 15 |
En velen onder hen zullen struikelen, en vallen, en verbroken worden, en zullen verstrikt en gevangen worden.
צור תעודה חתום תורה בלמדי | 16 |
Bind de getuigenis toe; verzegel de wet onder mijn leerlingen.
וחכיתי ליהוה המסתיר פניו מבית יעקב וקויתי לו | 17 |
Daarom zal ik den Heere verbeiden, Die Zijn aangezicht verbergt voor het huis van Jakob, en ik zal Hem verwachten.
הנה אנכי והילדים אשר נתן לי יהוה לאתות ולמופתים בישראל--מעם יהוה צבאות השכן בהר ציון | 18 |
Ziet, ik en de kinderen, die mij de HEERE gegeven heeft, zijn tot tekenen en tot wonderen in Israel, van den HEERE der heirscharen, Die op den berg Sion woont.
וכי יאמרו אליכם דרשו אל האבות ואל הידענים המצפצפים והמהגים הלוא עם אל אלהיו ידרש בעד החיים אל המתים | 19 |
Wanneer zij dan tot ulieden zeggen zullen: Vraagt waarzeggers en duivelskunstenaars, die daar piepen, en binnensmonds mompelen; zo zegt: Zal niet een volk zijn God vragen? zal men voor de levenden de doden vragen?
לתורה ולתעודה אם לא יאמרו כדבר הזה אשר אין לו שחר | 20 |
Tot de wet en tot de getuigenis! zo zij niet spreken naar dit woord, het zal zijn, dat zij geen dageraad zullen hebben.
ועבר בה נקשה ורעב והיה כי ירעב והתקצף וקלל במלכו ובאלהיו--ופנה למעלה | 21 |
En een ieder van hen zal daar doorgaan, hard gedrukt en hongerig; en het zal geschieden, wanneer hem hongert, en hij zeer toornig zal zijn, dan zal hij vloeken op zijn koning en op zijn God, als hij opwaarts zal zien;
ואל ארץ יביט והנה צרה וחשכה מעוף צוקה ואפלה מנדח | 22 |
Als hij de aarde aanschouwen zal, ziet, er zal benauwdheid en duisternis zijn; hij zal verduisterd zijn door angst, en voortgedreven door donkerheid.