< יחזקאל 26 >
ויהי בעשתי עשרה שנה באחד לחדש היה דבר יהוה אלי לאמר | 1 |
En het gebeurde in het elfde jaar, op den eersten der maand, dat des HEEREN woord tot mij geschiedde, zeggende:
בן אדם יען אשר אמרה צר על ירושלם האח--נשברה דלתות העמים נסבה אלי אמלאה החרבה | 2 |
Mensenkind! daarom dat Tyrus van Jeruzalem gezegd heeft: Heah! zij is verbroken, de poort der volken; zij is tot mij omgewend; ik zal vervuld worden, zij is verwoest!
לכן כה אמר אדני יהוה הנני עליך צר והעליתי עליך גוים רבים כהעלות הים לגליו | 3 |
Daarom, alzo zegt de Heere HEERE: Ziet, Ik wil aan u, o Tyrus! en Ik zal vele heidenen tegen u doen opkomen, alsof Ik de zee met haar golven deed opkomen.
ושחתו חמות צר והרסו מגדליה וסחיתי עפרה ממנה ונתתי אותה לצחיח סלע | 4 |
Die zullen de muren van Tyrus verderven, en haar torens afbreken; ja, Ik zal haar stof van haar wegvagen, en zal haar tot een gladde steenrots maken.
משטח חרמים תהיה בתוך הים--כי אני דברתי נאם אדני יהוה והיתה לבז לגוים | 5 |
Zij zal in het midden der zee zijn tot uitspreiding van netten; want Ik heb het gesproken, spreekt de Heere HEERE; en zij zal den heidenen ten roof worden.
ובנותיה אשר בשדה בחרב תהרגנה וידעו כי אני יהוה | 6 |
En haar dochteren, die in het veld zijn, zullen met het zwaard gedood worden; en zij zullen weten, dat Ik de HEERE ben.
כי כה אמר אדני יהוה הנני מביא אל צר נבוכדראצר מלך בבל מצפון מלך מלכים--בסוס וברכב ובפרשים וקהל ועם רב | 7 |
Want alzo zegt de Heere HEERE: Ziet, Ik zal Nebukadrezar, den koning van Babel, den koning der koningen, van het noorden tegen Tyrus brengen, met paarden en met wagenen, en met ruiteren, en krijgs vergaderingen, en veel volks.
בנותיך בשדה בחרב יהרג ונתן עליך דיק ושפך עליך סללה והקים עליך צנה | 8 |
Hij zal uw dochteren op het veld met het zwaard doden, en hij zal sterkten tegen u maken, en een wal tegen u opwerpen, en rondassen tegen u opheffen.
ומחי קבלו יתן בחמותיך ומגדלתיך--יתץ בחרבותיו | 9 |
En hij zal muurbrekers tegen uw muren stellen, en uw torens met zijn zwaarden afbreken.
משפעת סוסיו יכסך אבקם מקול פרש וגלגל ורכב תרעשנה חומותיך בבאו בשעריך כמבואי עיר מבקעה | 10 |
Vanwege de menigte zijner paarden zal u derzelver stof bedekken; uw muren zullen beven vanwege het gedruis der ruiteren, en wielen, en wagenen, als hij door uw poorten zal intrekken, gelijk door de ingangen ener doorgebrokene stad.
בפרסות סוסיו ירמס את כל חוצותיך עמך בחרב יהרג ומצבות עזך לארץ תרד | 11 |
Hij zal met de hoeven zijner paarden al uw straten vertreden; uw volk zal hij met het zwaard doden, en elk een van de kolommen uwer sterkten zal ter aarde nederstorten.
ושללו חילך ובזזו רכלתך והרסו חומותיך ובתי חמדתך יתצו ואבניך ועציך ועפרך בתוך מים ישימו | 12 |
En zij zullen uw vermogen roven, en uw koopmanswaren plunderen, en uw muren afbreken, en uw kostelijke huizen omwerpen; en uw stenen, en uw hout, en uw stof zullen zij in het midden der wateren werpen.
והשבתי המון שיריך וקול כנוריך לא ישמע עוד | 13 |
Zo zal Ik het gedeun uwer liederen doen ophouden, en het geklank uwer harpen zal niet meer gehoord worden.
ונתתיך לצחיח סלע משטח חרמים תהיה--לא תבנה עוד כי אני יהוה דברתי נאם אדני יהוה | 14 |
Ja, Ik zal u maken tot een gladde steenrots; gij zult zijn tot uitspreiding der netten, gij zult niet meer gebouwd worden; want Ik, de HEERE, heb het gesproken, spreekt de Heere HEERE.
כה אמר אדני יהוה לצור הלא מקול מפלתך באנק חלל בהרג הרג בתוכך ירעשו האיים | 15 |
Alzo zegt de Heere HEERE tot Tyrus: Zullen niet de eilanden van het geluid uws vals beven, als de dodelijk verwonde zal kermen, wanneer men in het midden van u schrikkelijk zal moorden?
וירדו מעל כסאותם כל נשיאי הים והסירו את מעיליהם ואת בגדי רקמתם יפשטו חרדות ילבשו על הארץ ישבו וחרדו לרגעים ושממו עליך | 16 |
En alle vorsten der zee zullen afdalen van hun tronen, en hun mantels van zich doen, en hun gestikte klederen uittrekken; met sidderingen zullen zij bekleed worden, op de aarde zullen zij nederzitten, en telken ogenblik sidderen, en over u ontzet zijn;
ונשאו עליך קינה ואמרו לך איך אבדת נושבת מימים העיר ההללה אשר היתה חזקה בים היא וישביה אשר נתנו חתיתם לכל יושביה | 17 |
En zij zullen een klaaglied over u opheffen, en tot u zeggen: Hoe zijt gij uit de zeeen vergaan, gij welbewoonde, gij beroemde stad, die sterk geweest is ter zee, zij en haar inwoners; die hunlieder schrik gaven aan allen, die in haar woonden!
עתה יחרדו האין יום מפלתך ונבהלו האיים אשר בים מצאתך | 18 |
Nu zullen de eilanden sidderen ten dage uws vals; ja, de eilanden, die in de zee zijn, zullen beroerd worden vanwege uw uitgang.
כי כה אמר אדני יהוה בתתי אתך עיר נחרבת כערים אשר לא נושבו בהעלות עליך את תהום וכסוך המים הרבים | 19 |
Want alzo zegt de Heere HEERE: Als Ik u zal stellen tot een verwoeste stad, gelijk de steden, die niet bewoond worden; als Ik een afgrond over u zal doen opkomen, en de grote wateren u zullen overdekken.
והורדתיך את יורדי בור אל עם עולם והושבתיך בארץ תחתיות כחרבות מעולם את יורדי בור--למען לא תשבי ונתתי צבי בארץ חיים | 20 |
Dan zal Ik u doen nederdalen met degenen die in den kuil nederdalen tot het oude volk, en zal u doen nederliggen in de onderste plaatsen der aarde, in de woeste plaatsen, die van ouds geweest zijn, met degenen, die in den kuil nederdalen, opdat gij niet bewoond wordt; en Ik zal het sieraad herstellen in het land der levenden.
בלהות אתנך ואינך ותבקשי ולא תמצאי עוד לעולם--נאם אדני יהוה | 21 |
Maar u zal Ik tot een groten schrik stellen, en gij zult er niet meer zijn; als gij gezocht wordt, zo zult gij niet meer gevonden worden in eeuwigheid, spreekt de Heere HEERE.